Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 01-06-2020

Dikkie Dik

betekenis & definitie

1) (1970+) (spot.) dik iemand. Genoemd naar de domme rode kater uit de voorleesverhalen van Jet Boeke (die ook voor de tekeningen zorgde). In 1978 werd voor het eerst in Sesamstraat een Dikkie Dik-verhaal voorgelezen. In 2004 is Dikkie Dik ook de bijnaam van bondscoach Dick Advocaat.

• Voor alle duidelijkheid: Maalderink is de verslaggever die door Dick Advocaat in de aanloop naar het EK in de ban werd gedaan omdat hij het had gewaagd de bondscoach in een reportage Dikkie Dik te noemen, zoals hij in alle huiskamers, voetbalkantines en cafés wordt genoemd dus. (Nieuwe Revu, 23/06/2004)
• Vroeger was mijn bijnaam Dikkie Dik, ik was nogal mollig. (HP/ De Tijd, 05/08/2005)

2) (2007) (inf.) mannelijk geslachtsdeel.

• Penis: fluit, het derde beentje, het mannelijk lid, jongeheer, leuter, lid, lul, ... broekslang, broer, calippo, Curaçaoenaar, derde been, dikkie-dik, ... (https://partyflock.nl, 25/05/2007)
• (Seksuele volkstaal en eufemismen op Wikipedia. 2009)
• Mensen die veel zoenen leven vijf jaar langer. Het Spaanse woord voor penis is pepino (augurk) of butifarra (trekharmonica) terwijl ze in Rusland het geslachtsdeel ook wel chrjen (mierikswortel) noemen. Spanjaarden hebben trouwens de meeste woorden voor piemel. Hoewel... uit de inleiding blijkt dat Nederland ook zijn mannetje staat, van banaan, tampeloeres tot en met Dikkie Dik. (NRC.nl, 03/06/2013)
• (Piet van Sterkenburg: Rot zelf lekker op. Over politiek incorrect en ander ongepast taalgebruik. 2019)