Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 27-02-2020

aanloop

betekenis & definitie

(1969) (ton.) inleiding, begin van een voorstelling.

• Men kijkt tegen een wand, de buitenmuur van een huis, deze wand wordt door-licht en men krijgt een doorkijk in een huiskamer van een gegoede burger aan het begin van onze eeuw, het geheel wordt opgetrokken en men zit midden in de situatie, men is toeschouwer. Aldus de bijzonder aardige aanloop tot het stuk: ‘Beschuit met muisjes’ van Herman Heijermans bij de toneelgroep Thea-ter. (Ons Erfdeel. Jaargang 12. 1969)
• In die grote theaters weetje pas hoe je er bij staat. Als je na de aanloop niet vol zit wordt het pijnlijk. (Vrij Nederland, 24/08/1985)
• De 2e voorstelling was afgelast. Teweinig reclame gemaakt en dus te weinig kaarten verkocht. Afgezien van die eerste aanloop is het succes van De Spro-kenspiegel enorm. (Dorinde van Oort: Paulus de Boskabouter of het dubbelle-ven van Jean Dulieu. 2012)