Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2025)

Gepubliceerd op 19-02-2021

de grote Piet uithangen

betekenis & definitie

(1974) (sch.) urineren. Vgl. andere volkse uitdrukkingen hiervoor: aftappen*; effe z'n bierpompje*afknijpen; een blaasje* maken; de bloemetjes* water geven; een boom* in brand steken; z'n broer* een hand geven; uit zijn buik* huilen; buiksnuiten*; druppelen*; de flauwe* uithangen; fluisteren*; even naar z'n eigen gezeik*gaan luisteren; Gods* water over Gods akker laten lopen; uit je heup* janken; even mijn hondje* uitlaten; zijn jongeheer* de hand schudden; even kijken of ik nog een jongetje* ben; zijn kloten* uitwringen; zijn knuppel* uitwringen; de kraan* openzetten; uit je kruis* blaffen; een lap* uitwringen; de leiding* in handen nemen; uit je lul* brullen; uit je lus* gaan; lussen*; even de afgewerkte olie* lozen; zijn patatten* afgieten; met z'n piemel* slingeren; de piepers* afgieten; even Piet* een hand schudden; plaats* maken; de pot* zandstralen; sassen*; sauzen*; de sluis* openzetten; zijn slurf* leegschudden; zijn schoteldoek* uitwringen; even kijken of ik tegen mijn verlies* kan; even naar het vlees* kijken; Willy* uitlaten; zijn zwager* een hand geven.

• (Enno Endt en Lieneke Frerichs: Bargoens Woordenboek. 1974)
• (Inez van Eijk: Zo lust ik er nog wel een. 1980) (p. 46)
• (Wim de Jong & Henrico Prins: Kantoortaal. Zakwoordenboek voor op het werk. 1997)

< >