Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 13-11-2022

de fietel voeren

betekenis & definitie

(19e eeuw, vero.) (Vlaanderen) met veel vertoon feestvieren. Vandaar ook: het hoogste woord voeren, pochen.

• (Leonard Lodewijk de Bo: Westvlaamsch Idioticon. 1870-73)
• Fietel (den) voeren, (vlaamsch, = feestvieren, goeden sier maken met meer of min luidruchtigheid. Fietel of fiertel of fierter = lat. feretrum = relikwiekas; dus de relikwiekas dragen in een plechtige processie of omgang, vandaar hoovaardig zijn, pochen, luidruchtig feestvieren. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1923-1925) (onder: de bloemetjes buitenzetten)
• De fietel voeren: 'hoovaardig zijn, pochen'. Achttiende-eeuwse (vooral Zuidnederlandse) zegswijze. Fietel — ook wel fieter — was een verbastering van het Latijnse feretrum, de aanduiding van een glazen relikwiekastje dat bij plechtige processies (hoog) werd rondgedragen en den volke getoond. (Het vrije volk, 19/03/1990)