(19e eeuw) (inf.) dat is mij te duur. Prik betekent hier: de prijs die men voor zichzelf heeft vastgesteld. Bijv. onder boeren: 'Wat is de prik van je koe?' Ook: dat gaat mijn bevattingsvermogen te boven.
• (G.J. Boekenoogen: De Zaansche volkstaal. 1897)
• Prik. In de uitdr. dat gaat boven mijn prik, dat is me te duur. (J. de Vries: Westfriesche woorden. 1909)
• (Jacob Verdam: Uit de geschiedenis der Nederlandsche taal. 1912)
• (F.A. Stoett: Nederlandsche speekwoorden en gezegden. 1925)
• Men vroeg voor dat huffs in de Sloeierd (Slootgaard) f 50.000,-. Dat was ver boven m'n prik (de prijs die ik er voor zou willen geven). Vgl. met 't Franse woord 'prix' (prijs). Opm. : Wel Ned. is: Ik heb 't voor 'n prikje in handen (voor ‘n laag bedrag). Ook is Ned.: Hij weet 't op 'n prik, heel nauwkeurig). (H. Langedijk: Hé is dat Westfries? 1963)
• (Kornelis ter Laan, A.M. Heidt: Nederlandse spreekwoorden/ spreuken en zegswijzen. 1984)
• ‘Jezus, dat gaat boven mijn prik,' zei hij. (Ward Ruyslinck: Het geboortehuis. 1995)