Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 19-12-2021

chips

betekenis & definitie

(1990+) (euf.) shit*; verdomme.

• (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden. 1993)
• In recentere vloeken als 'scud' (ten tijde van de Golfoorlog gangbaar alternatief voor 'kut') en 'chips' (voor 'shit') tref je hetzelfde: de kinderlijke behoefte om origineel én melig te zijn. (Arno Kantelberg: Vloekenboek. 1998)
• Ik heb maandenlang ‘chips’ gezegd in plaats van ‘shit’, omdat Lara dat er thuis ingeramd had gekregen. Alsof shit een erg woord is. (Wanda Bommer: De bijvangst. 2014)
• Sjips. Daar had je Ramon. Sjips. Hij dacht het echt. Gadverdamme. Lidia”s schuld. Joris begreep haar antischeldtirades, maar “Sjips” bekte stukken minder lekker dan “Godsammetering”. (Roos Schlikker: Huisje boompje beest. 2017)
• (Stella Bergsma & Sylvia Witteman: Van lichtekooi en zwiepkanarie. 2019) p. 116
• Ze nam haar blocnote met mogelijke vragen maar liet hem onhandig uit haar schapenpoten vallen. ‘Shit!
‘Chips,’ klonk een zacht stemmetje. ‘Mijn mama zegt altijd “chips”.’ (Fleur van Groningen: Swingers. 2020)
• Of een term als taboe wordt gezien, kun je onder andere ervaren als sprekers het soms als eufemisme verpakken – ‘chips’ in plaats van ‘shit’ of ‘potverdorie’ in plaats van ‘godverdomme’. Dat eerste hoor je wel eens bij kinderen. (EOS Wetenschap. Psyche & Brein. 2021)