Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 30-06-2022

shit

betekenis & definitie

1) (1970) (Eng.) (drugs) wellicht de populairste slangterm voor hasj of heroïne. Ook gebruikt voor drugs in het algemeen.

• Heb je soms van die Columbiaanse shit gerookt? (Hans Plomp: Het Amsterdams Dodenboekje. 1970)
• Zelfgemaakte stuff, home made shit, die per melkfles verkocht werd. (Johnny van Doorn: Mijn kleine hersentjes. 1972)
• Geen geklets over shit, shots, armoe, ziektes en ruzies hebben ze afgesproken. (Bert Hiddema: Twee vliegen in een klap. 1975)
• Van potente Congolese shit trekken we thee: de inhoud van twee flinke reefers... (C. B. Vaandrager: De Hef. 1975)
• De shit wordt nu opgehaald. (Arie Visser: Het vangen van de draak. 1983)
• Ik vond dat tof, zo af en toe een jointje. Hebt gij al shit geprobeerd? (Tom Lanoye: Alles moet weg. 1988)
• En er wordt ze verteld dat de meeste dope die er aangeboden wordt versneden shit is. (Hans Brouns: Zeedijk. Ooggetuigenverslag van een buurtbewoner. 1993)
• Ik hoop bij God dat hij geen shit bij zich had, anders hangen we allemaal. (Nelleke Noordervliet: De naam van de vader. 1993)
• Ze denken dat hij zijn eigen shit achterover heeft gedrukt. (Pieter Bart Korthuis: Penoza. 2010)
• Je had toch gewoon die shit kunnen afgeven? Dan was er niks gebeurd. (Vrank Post: Judgement Day. 2010)
• Zombies storten zich op zombies, venters vragen de hoofdprijs voor shit waarvan de uiterste houdbaarheid, zeg maar, uiterst onhoudbaar is geworden. (Auke Hulst: Slaap zacht, Johnny Idaho. 2015)
• In The White Horse werd behalve gedeald namelijk ook geheeld, van porselein tot kleding. ‘Als jij voor mij die trein steelt, krijg je van mij een stukje shit.’ (Marcel Groenewegen: Armand. En nou ik. 2016)
• Zijn vriend mag thuis roken én blowen, zolang hij maar van zijn vaders shit afblijft. (Kees van Beijnum: Het mooie seizoen. 2017)
• Net als de smokkel van hasj van de Bekavallei in Libanon is de aanvoer van de shit uit het Marokkaanse Rifgebergte naar Europa ook altijd al een Marokkaanse familieaangelegenheid geweest. (Raf Sauviller: Borgerokko Maffia. 2017)
• We hingen rond. We smoorden shit. (Louis van Dievel & Britt Droog: Madeleine of de kunst van het overleven. 2021)

2) (1967) (Eng.) (jeugd) rommel, rotzooi; iets dat waardeloos is. Soms versterkt tot 'heavy shit'.

• Ik herinner me van vóór Summertime nog bijvoorbeeld 'Sitting in the park', daar had hij bij moeten blijven, maar niet de shit die hij nu maakt. (Hitweek, 03/11/1967)
• (R.G. Broersma: Recht voor z'n Raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• (Riemer Reinsma: Signalement van nieuwe woorden. 1975)
• Dit is volkomen shit. (Oor, 24/08/1985, over een popgroepje)
• Er is destijds zoveel 'shit' uit België gekomen, zoveel groepen die helemaal niet rijp waren voor een kontrakt... (Fabiola, januari 1987)
• "Vier jurken vond ik mooi," zegt hij. "De rest was shit." (Nieuwe Revu, 28/02/1991)
• Ik begrijp niet dat je dat soort shit leest, zei hij. (Tommy Wieringa: Joe Speedboot. 2005)
• “Waarom moeten we die shit invullen?” vroeg Arlene uitdagend. (Henry Sepers: De zondaars. 2005)
• … ik heb verder niks met godsdienst en al die shit. (Mark Verver: Ik heb nergens spijt van. Het leven van Dikke Denis. 2008)
• Dat ene verhaal over die robot die gedachten kan lezen, briljante shit. (Heleen van Royen: De mannentester. 2009)
• De heavy shit is nog niet voorbij, zo blijkt als justitie kort na de uitspraak meedeelt in hoger beroep te gaan. (Paul Vugts: De strijd tegen de Amsterdamse onderwereld. 2011)
• Het was authentiek en puur en echt. Niet de neppe shit die ze hier in Nederland hadden. (Robert Vuijsje: Beste vriend. 2012)
• Ik moest natuurlijk ook nieuwe shit verkopen, dvd’s – die markt lag ook al een tijdje op z’n kont, trouwens –, digitale geluidsdragers, iPods, mp3-spelers, koptelefoons, iTunes-kaarten, dat soort producten. (Alex Boogers: Alle dingen zijn schitterend. 2012)
• ‘Ik moet ervandoor,’ zei ze, ‘ik heb geen zin meer in deze shit. ‘ (Joke J. Hermsen: Blindgangers. 2012)
• Ik ben de eerste Servische die een bekende porno­ster werd. Ik kreeg zoveel shit over me heen. (Sunny Bergman: Sletvrees. Inzoomen op uiterlijk, seks en cultuur. 2013)
• En die zei dat het een schande was dat zoveel mensen de boeken van Kluun en Saskia Noort en, noem nog eens wat, die shit van E.L. James lazen, je weet wel, dat wijf van die Fifty Shades of Grey-trilogie. (Jamal Ouariachi: 25. 2013)
• Met popliefhebbers om ons heen vormden we een gemeenschapje, een groep die progressieve rock omhelsde en zich en passant al dan niet hevig afzette tegen ‘commerciële shit’. (Barend Toet: Keihard & swingend. 2017)
• Plotseling nerveus had ze tot een uur of drie met haar oortjes haar opnames liggen terugluisteren, at random testend of er belastende privéshit op stond – stel hij zou ze willen horen. (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)

3) (1976) (Eng.) (jeugd) vreselijk; heel erg. Ook als voorvoegsel: shithumeur.

• Omdat je anders ruzie krijgt en dan ben je nog uren bezig en slaap je te weinig en heb je de volgende ochtend alletwee een shithumeur. (Anja Meulenbelt: De schaamte voorbij. 1976)
• En nu we het er toch over hebben: waarom liggen alle ballen en kroketten tegenwoordig op van die glibberige piepschuimen shitschaaltjes? (Kees van Kooten: Koot graaft zich autobio. 1979)
• In ieder geval is het 'shit' dat we hier de andere helft van deze dubbelelpee er niet bij krijgen. (Oor, 07/10/1981)
• Trouwens, ik vond het echt shit dat ze een tijdje niets van zich heeft laten horen. (Lezersbrief Muziek Express, december 1987)
• Dat vind ik shit van je, weet je, dat je die hond buiten hebt gezet. (Lisette Lewin: Voor bijna alles bang geweest. 1989)
• … jij voelt je shit en ik voel me klote. (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• Wagner, ja, dat is een shitcomponist. (Maarten ’t Hart: De moeder van Ikabod & andere verhalen. 2016)

4) (1995) (Eng.) maling: ergens shit aan hebben.

• Eindelijk een blad dat overal shit aan heeft. (Webber, november 1995)

5) (1963) (Eng.) uitroep om afkeer of ongenoegen mee uit te drukken.

• ‘Tu as un accent affreux, Bronzo,’ zei Marcel. ‘O, shit.’ (Remco Campert: Liefdes schijnbewegingen. 1963)
• … en als Camille dat ziet, zegt ze: ‘O, shit!’ (Maartje Luccioni: Het dubbele gelijk. 1980)
• Hij had haar horen vloeken. Want dat had ze gedaan. Shit, verdomme of zoiets. (Adriaan van der Veen: Zwijgen of spreken. 1983)
• Wie is daar, vroeg Lea en shit, ik wist het wel, politie. (René Stoute: Uit het achterland. 1985)
• Shit! Mijn auto vergeten! (Theo Van Den Boogaard & Wim T. Schippers: Sjef van Oekel raakt op drift. 1985)
• Shit: uitdrukking van ongenoegen. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Ik stond in verbinding met iemand. Shít. (Yvonne Keuls: Meneer en mevrouw zijn gek. 1992)
• En al die keren dat ik me heb voorgesteld dat ze het met een ander deed, o shit! (Lydia Rood: Buslucht. 1992)
• ‘Shit, curry is op. Neem ik morgen mee. Jij ook ham of ben je vega?’ (Anne Hermans: De co-assistant. 2009)
• Ik ga rechtop zitten en trek het blauwe dekbedovertrek met manen en sterren over me heen. Shit. Vervoegingen. Werkwoorden. Kutzooi. (Francien Regelink: Francien laat je tieten nog eens zien. 2016)
• Hij wilde zeggen “alsof je het nooit zou voorstellen”, maar toen hij aanstalten maakte om theatraal weer naast haar te springen, riep ze plotseling geschrokken dat ze – shit shit kut shit – haar college was vergeten. (Ronald Giphart: Alle tijd. 2019)

6) (1985) (Eng.) onzin; nonsens.

• Het knullige gedoe van anderen is gewoon shit. (Onze Taal. 1985)
• Stapelverliefd, zo zot als een achterdeur van mekaar, dat soort shit, godverdomme. (Herman Brusselmans: Zijn er kanalen in Aalst? 1987)
• Cliff: 'Heel veel hiphopbands zouden een moord plegen voor deze publiciteit. Daarom denkt iedereen dat wij dit gewild hebben. Ik zweer je, toen wij hoorden wat er gebeurde, dachten we oprecht: kut man, dit is shit.' (De Groene Amsterdammer, 08/09/1999)
• Wat moeten we hiermee? Er zijn zoveel gekken die zulke shit schrijven. (Jamal Ouariachi: Een honger. 2015)
• Is je reet nooit jaloers op de hoeveelheid shit die er uit je mond komt? (Lisette Jonkman: Helemaal het einde. 2017)

7) (2002) (Eng.) (jeugd, hiphoppers) (voorafgegaan door het lidwoord 'de') het van het; het echte, je ware, de 'real thing'. Ook in de zin van: goed, leuk. Meestal: 'de shit'.

• Ik kijk nu alweer uit naar mijn derde album, naar het verder ontdekken van muziek en wat ik daarmee kan. Want muziek is de shit, man. (Nieuwe Revu, 15/05/2002)
• Geflankeerd door een aantal kleerkasten – voor de veiligheid – en in de rug gedekt door een mannetje achter de turntable - voor de beats - brengt street’s disciple Nasir Jones in Paradiso de ‘ware shit’, of hoe je dat ook moet noemen in hiphoptaal. (Oor, 01/04/2005)
• We speelden toen een beetje Deftones-muziek, zeg maar 'nu-metal', dat vond ik toen helemaal de shit. (HP/ De Tijd, 27/02/2009)
• En via een smartphone schijn je ook nog eens te kunnen deelnemen aan iets wat What’s app heet en tegenwoordig totaal de shit is. (nrc.nl, 02/11/2016)
• Kom van de week langs, ik heb Armani, helemaal de shit. (Kees van Beijnum: Het mooie seizoen. 2017)
• Ook Hassans broodje falafel is helemaal de shit. (Mirjam Deen & Lisa Maschhaupt: De Amsterdame. Levenswijsheden, ongeschreven regels en aangepaste wetten. 2018)

8) in de uitdrukking 'dikke shit': kijk onder dikke.

9) (1990+) (jeugd) ding, toestand, zaakje: 'je shit voor elkaar hebben'.

• (Frank Bierens & Mo Veld: Gigataal. Stijlwoordenboek voor het nieuwe millenium. 1999)
• Rika van Mode&Beauty zei na twee glazen wijn dat je niet van tevoren kunt bedenken hoe je Antoinette moet benaderen. ‘Want zij benadert jóú, en wanneer dat gebeurt kun je maar beter je shit op orde hebben. Ze is een beetje de B-variant van die film met Meryl Streep: ‘The Devils Wears ZARA.’ (Daphne Deckers: Dubbel zes. 2019)