Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 29-03-2023

captain of industry

betekenis & definitie

(1899) (< Eng.) grootindustrieel die door mensen gerespecteerd en bewonderd wordt; hoge piet uit het bedrijfsleven die niet alleen een eigen fortuin opbouwt maar ook iets probeert te doen voor zijn land. De term werd in 1843 gemunt door de Schotse filosoof Thomas Carlyre in zijn boek ‘Past and Present’. In Groot-Brittanië en Amerika werd de term populair tijdens de Industriële Revolutie. Vgl. chevallier d’industrie.

• Destijds had de bloem des volks geene andere keuze dan het studeervertrek. Nu doet het uitzicht op de epauletten van een' „captain of industry" in de overwogingen der besten veelal afbreuk aan de bekoring van een' hoogleeraarstabbert. (Algemeen Handelsblad, 21/03/1899)
• Toen alle gasten aanwezig waren zong men allereerst het Wilhelmus. Rechts ziet men den voorzitter van de Amsterdamsche Kamer van Koophandel en. Fabrieken, den heer Gottfr. H. Crone, die echter niet de eenige „captain of industry" was. (De Sumatra Post, 12/01/1937)
• captain of industry, grote industriele ondernemer. (Fokko Bos: De vreemde woorden. 1955)
• Sommige captains of industry die met politiek inzicht gezegend waren, begrepen dat de ‘eeuwenoude banden’ en de ‘ze hebben ons nodig’-formule niet voldoende waren om het voortbestaan van 500 ondernemingen en 50 000 Nederlanders in Indonesië te verzekeren. (H.J.A. Hofland: Tegels lichten. 1972. Vijfde druk 1986)
• (Hij was typisch iemand die over zijn land spreekt als over ‘wij’, en zich bedient van termen in de geest van ‘it's just not the way, you know’, zoals ik ooit eens twee heren had horen doen in een café, die elkaar, de mond vol hete aardappelen, wilden doen geloven dat ze ‘captains of industry’ waren... (Dirk Ayelt Kooiman: Een romance. 1973)
• Jongeren uit heel de wereld ontmoeten Nobelprijswinnaars en tachtig captains of industry. (de Volkskrant, 26/05/1990)
• Nelson Mandela is de enige constante op al die foto's, als achtergrond dient een oneindig variërende stoet `captains of industry'. (Vrij Nederland, 23/10/1993)
• Een van die vijf zou zo dadelijk een ton opstrijken, een bedrag dat iedere literator deed duizelen maar waar de gemiddelde captain of industry niet eens z’n bed of leasewagen voor uit kwam. (Joost Zwagerman: Chaos en rumoer. 1997)
• Het blad wist respect af te dwingen door tal van smerige zaakjes openlijk aan de kaak te stellen. Beerputten rond beleggingsclub Noro en de voormalige nmb-bank werden meedogenloos gelicht, een captain of industry als John Fentener van Vlissingen werd zonder aanzien des persoons pootje gelicht. (De Groene Amsterdammer, 18/11/2000)