Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 11-07-2022

brits

betekenis & definitie

(19e eeuw) (inf.) achterste, kont. 'Op zijn brits geven (krijgen': slaag krijgen. Het WNT geeft een citaat uit 1898: "Pas op, kereltje; niet zoo brutaal zijn tegen oudere menschen: anders krijg-je op je brits!" Volgens sommige bronnen betekende brits vroeger ook broek. Voor achterste zijn er talrijke syn. in de volkstaal, vaak eufemistisch maar vaak ook plat: achterdoos*; achterfaçade*; achterkasteel*; achterkeuken*; achterkoets*; batterij*; broodkorf*; derrière*; doos*; eierkorf*; fundament*; inktpot*; keskedie* enz.

• bris, brits, znw. de. Achterste, derrière, in de zegsw. ientje ’n goeie bri(t)s geve, iemand een stevig pak op de billen geven. (Jan Pannekeet: Westfries woordenboek. 1984)