Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 16-03-2023

blokker

betekenis & definitie

(16e eeuw) (inf.) iemand die ijverig studeert, werkt. Kijk ook onder blokken*.

• ’t Is een blokker. Zo zegt men van ymand, die zich met arbeid en neerstigheid op ’t studeeren, of eenige diergelyke bezigheid, legt: Ziet van blokken de Fakkel, bladz. 36, in blok. Van een noest arbeidsman zegt men, ’t Is een werkuil. Zoude dat niet spelen op het laat en by nagt werken? Vergelykt Psalm 127: 2. (Carolus Tuinman: De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal. Deel I. 1726)
• Van nature ben je 'n werker... 'n blokker zelfs... eerzuchtig... goed... best; maar... toch moet je oppassen... vooral in den Haag. (Marcellus Emants: Inwijding. Haags leven. 1901)
• En hijzelf?... mon Dieu! hijzelf... hij zou een goed werkman worden... een blokker, een werkezel met wel wat aanleg... teekenaar op een der groote weverijen in Roubaix... of ergens anders... misschien bleef hij in Parijs... maar hij zou wel naar Roubaix teruggaan... Een flink vakman... als hij hard bleef werken, zou hij 't daar wel toe brengen... (De Gids. Jaargang 72. 1908)