Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 21-09-2023

blok

betekenis & definitie

1) Kijk onder bloktijd*.

2) (1910) (Vlaanderen, inf.) logge, lompe vrouw.

• Een blok (Log, lomp, domvrouwspersoon. — Mol.) Ook: godsblok, voegt hij er bij, en hij haalt H. Gonsgienqe aan: “Zie de dochter eens, dat gaat blok weg en komt juffrouw terug”. • In Vlaand. is godsblok = goedzak. (Volkskunde; tijdschrift voor Nederlandsche folklore, 01/01/1910)