Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 22-04-2020

bingo

betekenis & definitie

1) (1980) (inf.) uitroep van verrassing, gewoonlijk in reactie op iets dat plots, snel en onverwacht gebeurt: `hoera; raak'. De kreet bingo werd oorspronkelijk gebruikt in het bingospel (dat volgens ‘The Barnhart Dictionary of Etymology’ in 1929 ontwikkeld werd uit het lotto. De kreet was er volgens dit woordenboek al eerder!), wanneer men in de prijzen viel. De uitroep werd echter begin jaren tachtig van vorige eeuw erg populair in kringen die niet direct iets te maken hadden met dit kansspel. Vooral jongeren hebben zich deze kreet eigen gemaakt.

• Op een nacht zette ze haar auto dwars op de weg en wachtte. Bingo! (Willem Brakman: Come-back. 1980)
• Als je die mensen rond een tafel zet en je moedigt ze wat aan is het altijd bingo. (Panorama, 05/02/1985)
• Toen kwam ik erachter dat ze ook in Nieuwegein woonde, dus dat was meteen bingo! (Vrij Nederland, 17/10/1987)
• Als je het goed aanpakt, gaat het een halfuur later van bingo! kassa! (Tom Lanoye: Alles moet weg. 1988)
• Peter gaf een feest en ik kwam met iemand anders, maar toen ik Peter zag wist ik: bingo! Dit is hem. (Veronica Hazelhoff: Mooie dagen. 1990)
• Hou de lijn open Quilp, en kraakt er een twijg, één woord is voldoende... bingo! (Willem Brakman: Het groen van Delvaux. 1996)
• Maar goed, eenmaal thuis aangekomen zo gauw mogelijk de monitor uitgepakt om hem aan te sluiten. En ja hoor bingo, het paste niet. (Computer thuis in bedrijf, nr. 9/1996)
• Het is bingo als Borst toegeeft dat nu maar even pas op de plaats gemaakt moet worden met die marktverwerking en nog eens bingo als hij erin slaagt PvdA-woordvoerster Margo Vliegenthart aan zijn zijde te krijgen. (HP/De Tijd, 04/04/1997)
• Afspraak nummer zeven was bingo. (Joost Zwagerman: Het jongensmeisje. Verhalen. 1998)
• Een hoog, kalend voorhoofd, een uit de kluiten gewassen man, een donker pak - Alsema had gezegd: een krijtstreep, maar die was in dit licht niet te zien - maar Sybesma mompelde wel: bingo! (Vroeger, toen ze nog geen zes getallen achter elkaar konden onthouden, riepen ze: eureka!) (Rinus Ferdinandusse en Tomas Ross: De mannen van de maandagochtend. 2003)
• In eerste instantie vind ik niet waar ik naar op zoek ben, totdat ik achter in de hoek een Ikea-doos ontdek. Bingo! (Patricia Vlasman: In alles eenzaam. 2010)
• De laatste steen gooi ik recht op zijn snuit. Bingo! (Fikry El Azzouzi: Het schapenfeest. 2015)
• Freek is blij. Zijn eerste tabletteermachine ooit. ‘Dit is dikke bingo!’ juicht hij tegen een collega van het flexteam. Die geeft de boodschap meteen door. ‘Freek zegt dat het bingo is!’ roept hij tegen de andere agenten. (Bram Endedijk: We regelen het wel. 2017)

2) (2005) (drugs) cocaïne.

• Toen begon zij te gebruiken en ik vroeg van: wat is dat? Ja, dat is bingo. Ik wil het ook wel proeven. En toen heb ik daar gelijk vier gram achter mekaar gerookt. (Hester Dibbits, Isabel Hoving, Marlou Schrover: Cultuur en migratie in Nederland. Veranderingen van het alledaagse 1950-2000. 2005)