Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-04-2020

balletje

betekenis & definitie


(1989) (jeugd) zielig figuur, doetje, sukkel. Ook: verkorting van corpsbal*.

• (Marc Hofkamp & Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, Crimi’s. Jongerentaalwoorden¬boek. 1989)
• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• Ik ben in geen eeuwigheid in Leiden uit geweest. Beetje sentimental journey, weet je. Maar die ongelooflijke balletjes van een studenten, dat is erger dan ik me herinner. (Nelleke Noordervliet: Uit het paradijs. 1997)
• (Frits Bom: De havenman. Rotterdams voor gevorderden. 2011)
• De Bolle is ook hier, hij zit achter door met een paar van die balletjes van de uni. (Co Pee: Afhaalchinees. 2016)