Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 04-08-2023

bak

betekenis & definitie

1) (inf.) koffie. Kijk onder 'bakkie* bruin' en 'een bakkie* doen'.

2) (19e eeuw) (inf.) rijtuig (koets); auto; boot. Zie ook: asobak*, burgerbak* en pooierbak*.

• Bijna geen dag of men ziet de „bakken" door de stad vliegen. Dat laatste woord is natuurlijk een studententerm voor de sierlijke open rijtuigen met vier of twee paarden bespannen. (Dragtster courant, 30/06/1898)
• Bak, (stud.) rijtuig, vooral landauer. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Bak, bakkie: 'n rijtuig. (Jac. van Ginneken: Handboek der Nederlandsche taal. Deel I. De sociologische structuur der Nederlandsche taal. 1913)
• De afstand tussen de ‘Kameleon’ en zijn achtervolgers bleef nu gelijk. De stadsjongens probeerden, door er bij te roeien, de ‘Kameleon’ toch nog in te halen, maar Sietse zorgde er wel voor, dat hun motor dan weer even sneller liep. En wat de achtervolgers ook probeerden, die ‘vermaledijde bak’ van die kwajongens was niet in te halen. (H. de Roos: De schippers van de Kameleon. 1949)
• Men had kunnen volstaan met een taxi, maar dat was geen gezicht, zo'n doodgewoon bakkie, dat Jan, Piet en Klaas kon huren. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• Koos’ gouden bak stond trouw naast de stoep. De auto bracht even iets hinderlijks teweeg in Cootje. (Helga Ruebsamen: Op Scheveningen. 1988)
• David had liever zo'n grote Amerikaanse bak gekocht maar Anneke had gezegd dat zij daarvan nooit de wegenbelasting en de benzine zouden kunnen betalen. (Robert Anker: Een soort Engeland. 2003)
• ‘Ze moet ook niet zo hard rijden met zo’n oude kutbak,’ gilde Evelien. (Martin Bril: Evelien voor altijd. 2008)
• De auto was een reserve van zijn vader, die kreeg er dagelijks een paar binnen op het sloopbedrijf. In sommige van die bakken kon je gewoon rondscheuren, ook al waren ze total loss of verbeurdverklaard. (Özcan Akyol: Eus. 2012)
• ‘Chique bak,’ zeg ik als ik de glimmende, zwarte Land Rover in stap waarmee Serena me komt ophalen. (Thomas Blondeau: Het West-Vlaams versierhandboek. 2013)
• ‘Waarom rijd je dan in zo’n bijzonder oldtimertje,’ riep ze, ‘als het hier zo gevaarlijk is? Ik zie verder alleen maar afgeragde bakken of suv’s.’ (Peter Buwalda: Otmars zonen. 2019)

3) (19e eeuw) (inf.) gevangenis. 'In de bak komen' was destijds te Groningen een studentenuitdrukking voor 'in arrest geraken.' (zie Onze Volkstaal. Deel 3. 1885). Talrijke syn. in de volkstaal: amigo*; Baas* Kolenbrander; bajes*; bonenhotel*; doos*; het vierkante gat*; gribus*; hogeschool*; hondenkot*; hotel* Bellevue; kiekeboe*; kot*; logement*; pakhuis*; pensionaat* enz.

• ‘Ha! ha! ha! Kareltje gaat den bak in,’ roept Henri, die moeite heeft om zich staande houden. (Justus van Maurik: Burgerluidjes. 1901)
• De arrestatie van hun keeper maakte op alle A.F.C.-ers een geweldigen indruk. Keesje opgebracht en in den bak! (J.B. Schuil, De A.F.C.-ers. 1915)
• „Waarom zouden we ons druk maken ?” zei hij tegen Parker, en volgde diens voorbeeld door eveneens tegen den muur gehurkt te gaan zitten, „wat kan ons gebeuren ? Hoogstens een paar dagen in den bak, en ons papier is zoo veilig als het maar zijn kan !”(Willy Waterman: Een woestijn raakt zoek. Een humoristische avonturenroman. 1938)
• Als ik naar school ga, ga jij de bak in... (Piet Bakker: Kidnap. 1953)
• De markiezin zat zelf in de bak. (Simon Carmiggelt: Articles de Paris.1955)
• Ik draai voor diefstal van een Baskische pet de bak in. (Johan Fabricius: Dag, Leidseplein. 1965)
• ‘Ik zal je de bak indonderen!’ snauwde de politieman. (Toon Kortooms: Help! De dokter verzuipt... 1968)
• (L. Lievevrouw-Coopman: Gents Woordenboek. 1974)
• Hij moet voor ze werken, anders draait hij in de States de bak in. (Gerben Hellinga: Merg en been. 1986)
• 'Je vader zit in de bak!' riepen jongens. (Jan Cremer: Wolf. Het autobiografische verhaal uit De Hunnen. 1993)
• Als zijn vader – een Chinese makelaar – niet de bak was ingedraaid wegens omkoping of belastingontduiking, had hij haar nog meer toegestopt. (Lulu Wang: Bedwelmd. 2004)
• Of ik een nieuwe telefoonkaart voor hem wil kopen. In de bak zijn ze niet te krijgen. (Maria Genova: Man is stoer, vrouw is hoer. 2010)
• ‘En jij daar zeker de bak voor indraaien,’ zei mijn vriendin praktisch toen ik haar inlichtte over mijn voornemen om Joep wegens miskenning van het leven te beroven. (Renate Dorrestein: Dagelijks werk. Een schrijversleven. 2018)

4) (1906) (inf.) verzinsel; grap, mop. 'Wat een bak!' uitroep van verrassing.

• ‘Da's óók 'n bak!’ - viel Toon weer als 'n straatjongen uit - ‘Bè jij annerchist, pa?’ (M.J. Brusse: Landlooperij. 1906)
• Bakken vertellen, dat kon ik en dat vonden ze leuk ook... (Nescio: De uitvreter. 1911)
• Als jullie later nou weer eens bij Hein komt, dan zal ik je nog wel eens 'n paar leuke bakken vertellen, maar daarvoor heb ik jullie nou niet bij me laten komen. (J.B. Schuil: De Katjangs. 1912)
• ‘Jònker! Kostelijk was het. 'n Reuze-bak!’ (Cissy van Marxveldt: Een zomerzotheid. 1927)
• (K. ter Laan: Nieuw Groninger Woordenboek 1924-1929)
• A la bonheur, een bak blijft een bak, maar toch luister je er als psychiater met heel andere ooren naar dan als lompengrossier. (Maurits Dekker: Amsterdam. 1931)
• De gekste bakken zou je kunnen beleven met die Rat. (Piet Bakker: Ciske de rat. 1941)
• De kit die de fabriek gebruikte om de huls na het aanschroeven vast te zetten, zit nog in de naden. Dat is me een bak! (Willy van der Heide: Een speurtocht door Noord-Afrika. 1952)
• Bakken die niet leuk zijn en gejat. (Neerlands Hoop: Glitter en goud. Uit: Plankenkoorts. 1972)
• De meest schuine bakken diste hij op. (Johnny van Doorn: Mijn kleine hersentjes. 1972)
• En natuurlijk werden er altijd veel moppen verteld, meestal gore bakken, racistisch maar dan in het leuke. (Hans Sahar: Hoezo bloedmooi.1995)

5) (19e eeuw) (zeem.) afdeling matrozen die samen gaan eten. Vandaar de uitdrukking 'geen slag aan de bak krijgen': niet aan de beurt, aan het woord komen. Onder Nederlandse mariniers in Cambodja worden de officieren aangeduid met 'de Bak' (Vrij Nederland, 09/10/1993). Zie ook: baksmeester*.

• Bak, (zeet.) gedeelte van het bovendek bij den voorsteven, verblijf van matrozen en mindere passagiers. Bak, (zeet.) de gemeenschappelijke schotel voor een bepaald aantal matrozen. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)
• Als op Urk een van de jongens dorst te zeggen wat ze hier aan de bak vrijuit bespreken, drongen ze hem zoo in de haven. (Jef Last: Zuiderzee. 1934)
• Wij wierden in bakken van acht man verdeeld. Elke bak had zijn eigen naam. Daar was een Prince bak, sloeps Barkas, en meer andere namen. (Anoniem: Ongelukkige levensbeschrijving van een Amsterdammer. 1965)
• Het was de traditie van de Zeevaartschool dat iedere groep van vijf jongens, 'bak' genaamd, een zeevader kreeg toegewezen. (Jan de Hartog: De kunstenaar. 1989)
• Eén van de eerste dingen die we leerden was de onnavolgbare marinetaal. Onze klas was een “bak”. De korporaal Berkhout was onze “baksmeester”. Aantreden heette “baksgewijs”. (Clifford C. Cremer: Bomberjack. 2000)

6) (1991) (stud.) televisie: 'voor de bak zitten'. Syn.: pit*.

• (C.A.J. Hoppenbrouwers: Jongerentaal: de tipparade van de omgangstaal. 1991)
• (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1994)

7) (1970) (homotaal) urinoir als ontmoetingsplaats van homofielen.

• Bak, urinoir dat door homofielen als ontmoetingsplaats gebruikt wordt. (R.G. Broersma: Recht voor z'n Raap. Jargonboek voor hippe en andere vogels. 1970)
• De genoemde 'banen' werden bepaald door de ligging van de verschillende urinoirs, ook wel 'bakken' genoemd. In principe kon ieder urinoir tot ontmoe-tingsgelegenheid dienen... (Pieter Koenders: Homoseksualiteit in bezet Neder-land. 1984)
• (Arendo Joustra: Homo-erotisch woordenboek. 1988)

8) (1932, vero.) opleidingsinstituut voor onderwijzers.

• We kennen die lui; er heerst in die lagere regionen altijd zekere nijd tegen ons, omdat wij over een klein halfjaar lak hebben aan de hele Bak en eigenlijk nu al een beetje te groot zijn om leerlingetje te spelen. (Theo Thijssen: Het taaie ongerief. 1932)

9) (1991) (Groningen, Leiden, Delft, stud.) (meestal verkleinvorm) glas bier. Kijk ook onder: bakken* rammen.

• Om een bakkie gaan, biertje drinken. (Albert Gillissen & Paul Olden: Het eerste Nederlandse Studentenwoordenboek. 1991)
• (Marnix en Marjan van Lichtenvoorde: Nieuwe woorden. 1993)
• (Elsevier, 09/02/2013, over studententaal)

10) (begin 20e eeuw) (luchtv.) vliegtuig. Syn. kist*. Volle bak: vol vliegtuig.

• Bak. Andere term voor kist, vliegtuig. Volle bak: vol vliegtuig. (Geeri Bakker: Stewardess@work. 2008)
• Het gebeurde op de eerste van de negen vluchten die we per dag van en naar Parijs vlogen. Het was zeven uur ’s morgens, de bak zat vol, en plots kwam er een man naakt uit het toilet. (Katrien Steyaert: Welkom aan boord. 2016)

11) (1940) (zeem.) partijtje vis voor de bemanning.

• Een samenstelling kan ook worden afgekort: bakzoodje is een partijtje visch voor de bemanning, afgekort tot bak („Heb je bak?" „Bak uit te hauwe !": houdt visch voor het bakken afzonderlijk) (G.S. Overdiep: De volkstaal van Katwijk aan Zee. 1940)

12) (1987) (Leuven, stud.) (meestal verkleinvorm) bordeel.

• Ook lezen we in dat studentenblad dat er ook bakskes (bordelen) en halve bakskes (verdachte etablissementen) zijn. In een bakske waren er bakskes-koeien en de bolvormige lantaarn met rood licht was een hoerenbol. (Dr. Mon de Goeyse: O vrij -studentenheerlijkheid. 1987)

13) (1944) (Vlaanderen, inf.) bed.

• Gaat men 's avonds naar bed? Zeker, maar 't meest naar zijnen bak, citroen-bak, coucher (Fr.), convent, doderido, kastriedo, ketel, koefer, koker, koetse, neetzak, nest, piere, pijpe, rijkoker, steekbak, tambeau, vlooibak, wipbak. (Oost¬vlaamsche Zanten, april-mei-juni 1944)
• (Walter de Clerck: Nijhoffs Zuidnederlands Woordenboek. 1981)

14) (1980+) (verkleinvorm) (inf.) zendapparatuur voor amateurs. Bakkies hosselen: autoradio's stelen.

• Voorts is een 'bakkie' niet, zoals in mijn jeugd, een 'bakkie troost' (koffie, dit voor héél ver weg wonenden), maar een door de PTT goedgekeurd radiozen-dertje, door ene Neelie in een zwak ogenblik toegestaan. (Henri Knap: Kleinigheden. 1982)
• 's Nachts lag ze of zat ze op de divan in de 'living' en bediende haar 27MC-bakkie. Tot diep in de ochtend ouwehoerde ze met andere bakkies in andere flats of met haar broer in Nigtevecht. (Rinus Ferdinandusse: De haren van de vos. 1983)
• Bakkie: zendapparaat van amateur. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Gerrit is niet zo'n prater. Z'n "bakkie' heeft ie een poos geleden al weggedaan. (NRC Handelsblad, 24/08/1991)
• Een beetje man had in de jaren tachtig een bakkie ofwel een 27mc-radio-ontvanger, waarmee over een afstand van een paar kilometer gepraat kon worden. Dat bakkie ging overal mee naartoe; naar de supermarkt, naar de Efteling, naar de manege. Ik dacht toen, en velen dachten met mij mee: 'Zo zullen wij nooit worden.' (de Volkskrant, 20/07/2002)
• Net als I. de Haan is hij gestrand ten noorden van Zwolle. "Ik moet door naar Groningen maar er was geen doorkomen aan. Veel te glad," zegt Engbers. "Ik hoorde via mijn bakkie dat het hier mee zou vallen. Het tegendeel is waar," zegt De Haan. Veel chauffeurs staan 's avonds laat nog langs de kant. (het Parool, 02/03/2006)
• Vroeger spraken chauffeurs onderweg met elkaar met een ‘bakkie’. ‘Breakie, break, hier is Lonely Wolf uit Zundert...’ (Bastiaan Ragas: Huisje, boompje, buikje. 2015)
• Vrachtwagenchauffeurs, hobbyisten, mensen met bakkies, zei vader, mijn zus en ik dachten aan mannen met een bakje in hun hand. Het was illegaal, dat wisten we. We mochten erop als hij erbij was, tot hij het geluid niet meer kon hebben. (Roos van Rijswijk: Onheilig. 2016)
• ‘Breaker, Breaker,’ roept hij in zijn ‘bakkie’, met een duidelijke verwijzing naar Chuck Norris’ knok- en truckersfilm Breaker! Breaker! uit de seventies. (P.F. Thomése: Verzameld Nachtwerk. 2016)
• “We leggen contact via een bakkie,” zegt hij. “Zo kun je met andere mense praten,” en hij demonstreert het nog eens: “Lady Corry lady Corry, brekiebreek, it”s Hansje B, over!” (Elly Biesters : Ongemakkelijke mensen. 2017)
• Ik herinner me een jongen uit het noorden. Die was gepakt omdat hij illegale zendapparatuur had, zo’n 27 MC-bakje. (Twan van den Brand & Jos Straathof: De jongens van de Condor. Het verhaal van een experimentele jeugdgevangenis. 2017)

15) (1980+) (< Sur., schol.) toilet: 'naar bak gaan'.

• naar bak, (scholierentaai) naar de WC. Op gegeven moment stak Walter zijn vinger op. 'Mag ik naar bak, ik bedoel naar het toilet?' Hij kon gaan (Rappa 1981: 69).- Etym.: Van S baka = o.m. achter. De WC is (of was althans vroeger) achter in de school. De uitdr. Betekent dus geheel hetzelfde als AN 'naar achteren'. (J. van Donselaar: Woordenboek van het Surinaams-Nederlands. 1989)

16) (19e eeuw) (Vlaanderen, inf.) jenever; borrel.

• Bak, Groote borrel genever. 'Nen bak drinken. Schenkt nog 'en baksken. (Jozef Cornelissen & Jan Baptist Vervliet: Idioticon van het Antwerpsch dialect. 1899)
• (Lodewijk De Vriese: Gentsche Spreekwoorden en Spreekwijzen. 3e herziene uitgave. 1907)

17) (20e eeuw) (Antwerpen, havenarb.) container.

• Op afgeluisterde telefoongesprekken hoorde de Nederlandse politie hem zeggen: "Dat heb ik weer. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt dit, en heb al 35 bakken ingevoerd." 'Bakken' is jargon voor containers. (Het Laatste Nieuws, 20/02/2020)

18) (19e eeuw) (ton.) zie citaat.

• Bak, (toon.) beneden zitplaats, parterre. In den ouden Amsterdamschen schouwburg staanplaats en daarom minachtend zoo geheeten. (Taco H. de Beer en E. Laurillard: Woordenschat, verklaring van woorden en uitdrukkingen. 1899)