Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 30-03-2022

baas

betekenis & definitie

1) (1951) (jeugd) goed, geweldig. Tegenwoordig weer in de mode (o.a. opgenomen in het Prisma miniwoordenboek 'Drop your lyrics').

• Lotje was een baas kalle. Het woord moordgriet was nog niet in omloop gezet en Miss Holland lag nog in de luren, toen Lotje al verkering had, inniggemeende verkering, tot ze door een aborteuse naar de rand van het graf werd geholpen en met een sleepbeen het ziekenhuis verliet. (Willem van Iependaal: De commissaris kan me nog meer vertellen. 1951)
• In de afgelopen twee of drie decennia vonden jongeren iets niet zomaar mooi, nee, ze vonden het onder andere: masterlijk, gers, goudgers, flex, fataal, dodelijk, ziekelijk, akaboek, supadupa, de max, pro, te oostblok, helemaal te kiwi, sneeuw, slack, striel, kraak, plum, moddervet, banish, chiwas, baas en 'vies' niet te vergeten. 'Vies fietsje heb je gekocht.' (Dagblad De Pers, 25/03/2008)
• Anderzijds vind ik het bijzonder interessant om te merken hoe jongerentaal komt en gaat (yolo is echt niet meer cool, maar iemand die ‘baas’ is, is tegenwoordig wel chau), maar ook hoe bepaalde uitdrukkingen (‘sowieso’ als bevestiging) en grammaticale constructies (het meisje ‘die’) een vaste plaats veroveren in ons Nederlands. (De Standaard, 17/11/2017)
• 'Sick' - als in: geweldig - noemt Amara, die tijdens het praten soms straattaal gebruikt, het optreden van Gorman. 'Het was gewoon baas, zoals ze daar in haar Prada-outfit stond. Mooi om te zien. Daar kan ik niet op haten. Kan ik niet kritisch op zijn. Dat kan ik alleen maar vieren.' (De Volkskrant, 14/08/2021)

2) (2005) (jeugd) (leuke) kerel, vent; belangrijk persoon.

• Elke mooie baas (leuke gast volgens andere mannen) hoopt in zo'n bierlokaal (cafe) dan op een Breezerslet (semi-hip meisje tussen 15 en 18) waar 'ie 'm in mag hangen (ter copulatie). Een nerd (sullige jongen) heeft echter al dikke fun (plezier) met wat kopkluiven, snavelen of amandelen pellen (zoenen). (Rotterdams Dagblad, 26/02/2005)
• Als het uiteindelijk allemaal lukt en ik rijd in mijn Range Rover en ik moet overal even zwaaien – ja, dan denk ik stiekem bij mezelf: je bent een baas, man. (Rajko Disseldorp: Hiphop in Nederland. 2017)
• Taal blijft niet altijd hetzelfde, betekenissen van woorden kunnen veranderen of ze krijgen een andere toepassing, en dat gebeurt ook met Nederlandse woorden in straattaal, zoals standaard en flex die beide staan voor ‘heel goed/prima’. Chanteren kan de betekenis ‘versieren’ krijgen (een smatje chanteren), oplossen ‘weggaan’, baas ‘iemand die belangrijk is’ (hij is een baas), bakken ‘geld verdienen’, nachtapotheker ‘drugsdealer’, kachelen ‘bier drinken’, lossen ‘plassen’, werelds ‘heel goed’, ouwe ‘man/jongen’ (als aanspreekvorm). (René Appel: Taalstukken. 2021)

3) (1912) (schol.) directeur. Syn.: dirk*.

• Voor den directeur komt voor de Dirk; de baas, de ouwe. (De naam voor een nog hoogere: het Groote Opperhoofd wordt voor zoover ik weet door leerlingen niet gebruikt). (De Preanger-bode, 10/08/1912)
• Voor het „Schoolhoofd" verzamelde da schrijver: Dirk, de Baas, de Ouwe, en voor militaire scholen te Alkmaar: de Biek, het laatste beduidende een paardennaam. Ook wel „plakmajoor". (Algemeen Handelsblad, 06/12/1912)
• Leerlingen praten over de 'pref' (prefect), de 'sup' (subregent), de 'baas' (directeur), het 'labo' of het 'lab' ''t kot' (het college), … (M. Thys: Nederlands Taalboek. De Ring. Taalbeheersing VI. 1963)

4) (1929) (Leuven, stud.) verhuurder van studentenkamer. Verkorting van kotbaas*.

• De student woont in bij z'n 'baas'; de vrouw des huizes is de 'hospita', en de dochter de 'filia hospitalis'. Houders van herbergen en restaurants zijn 'patrons'. (Ons Leven. 42e Jaargang nr 2, 15/11/1929)