Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-06-2020

drop

betekenis & definitie

(1900) (Barg.) borrel. Vnl. als verkleinvorm: droppie.

• ‘Een borrel is...’ begon het kind op te dreunen, ‘een spaan, een oorlam, een neutje, een hap, een spat, een prop, een drop, een lik ènne, ènne... ik weet niet meer.’ (Bernard Canter: Twee weken bedelaar. 1900)
• Mot je een droppie? (De Arbeid, 15/10/1913)
• (Gert karsten: Het dialect van Drechterland. 1934).
• Moet je ook 'n droppie?" Nee, daar heeft ze nu geen trek in. (Henk Breuker: Kinderen spelen toneel: een spel in drie bedrijven en talrijke tafrelen. 1942)
• Maar ze had het pleit al verloren; er volgde gesis van diverse kanten op. Alleen één stem zei nog: 'Geef dat mens een droppie. (Rinus Ferdinandusse: Neem er eentje van mij. 1967)