Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 17-11-2021

appen

betekenis & definitie

(2011) (inf.) een foto of bericht verzenden met de mobiele applicatie WhatsApp. Kijk ook onder app*.

• Maar beloof me dat, als je plannetje lukt en als je de grens over bent, je me appt of sms’t. (Khalid Boudou: Iedereen krijgt klappen. 2013)
• Ik appte een vriendin: ‘Ga je mee naar de demonstratie?’ (Johan Goosens: Wie heeft er wél een boek bij zich? Een jaar lang leraar op een ROC. 2014)
• Thuis app ik haar dat ik het heel leuk vond en de volgende dag app ik dat ik de hele tijd aan haar denk. (Erik Jan Harmens: Hallo muur. 2015)
• Onmiddellijk pak ik mijn mobiel om hem te appen. (Astrid Harrewijn: Drie vrienden, een huis (en een klusjesman). 2016)
• Lize appte haar moeder. Ze vond het oké dat ze bleef eten. (Maaike Möllmann: Laat me met rust. 2017)
• Ik heb je vanochtend nog geappt. (Kees van Beijnum: Het mooie seizoen. 2017)
• Op zulke dagen app ik me een ongeluk, maar heeft niemand tijd of heeft ie-dereen iets anders gezelligs te doen. (Maartje Willems: Vanaf nu wordt alles beter. 2018)
• Mijn vriendjes zitten er al, ze appen foto’s van de verbouwde keuken, van de plee, van het uitzicht, van de tyfuszooi op hun kamers en van het café op de hoek. (Martje van der Brug: Zo doen we dat hier. 2018)
• Niet appen op de fiets. Dat wordt in menig radio- of televisiespotje tegen ons gezegd. (Youp van ’t Hek: Lonely at the top. 2019)
• Al die slimme schermen zijn leuk, maar je moet er wel altijd naar kijken om te zien wat je doet. Blind bedienen gaat echt niet. Nou zul je ook nooit fotograferen vanuit je broekzak, of appen – maar muziek spelen misschien wel. (Ferry Piekaert: Nog wat gemekker. 2020)
• Er zijn daar geen lekkere wijven, hoor, het is een netwerkevent. Yalla! Die Layla meid heeft me al drie keer geappt (Dieuwertje Heuvelings: Auxiety. 2020)