Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

Gepubliceerd op 08-07-2020

aan de geeuwhonger liggen

betekenis & definitie

(1971) (vnl. Den Haag) geen cent hebben.

• Trouwens, dat kind dat H.C. ten Berge in Canaletto beschrijft, kwam ik op een feestje in Groningen tegen. Ten Berge had vier maanden bij haar gewoond toen hij in Warschau aan de geeuwhonger leed en elke dag in de Kavarnia Harenda in de truttemetrutstraat bigos ging eten. (Maatstaf. Jaargang 18. 1970-1971)
• Als het aan de boys met de poen, de macht en hun handlangers had gelegen, ging ik morgen de geeuwhonger in, hetzij als junk, geflipte terrorist, werkloze of wao-er ... (Bert Hiddema: Ik loop, 1982)
• Aan de geeuwhonger liggen: geen cent hebben. (Ad van Gaalen en Frans van den Mosselaar: Kèk mè nâh. Plat & bekakt Haags. 1985)
• Aan de geeuwhonger liggen: geen cent hebben. (Jan Oudenaarden: De terugkeer van Opoe Herfst. 1986)
• Die liggen nu weer aan de geeuwhonger, net als vroeger. (J.A. Deelder: Hol gelach: verhalen. 1997)
• Nederland is een welvarend land en wij wegtransporteurs, wij liggen aan de geeuwhonger. (de Gelderlander, 12/09/2000)
• Ik heb een vriend die nogal erg op de penning is. Bij hem vergeleken heeft het Zeeuws meisje een gat in haar hand. Als hij iets koopt, dingt hij altijd af. Ik ga dan een eind bij hem vandaan staan, want hij gaat in dat afdingen heel erg ver. "Ik neem die televisie, maar er moet wel wat van af", zegt hij rustig tegen de eigenaar van een winkel die aan de geeuwhonger ligt; die verkoopt in de verkeerde buurt zijn apparaten al maanden noodgedwongen tegen inkoopsprijs. (Haagsche Courant, 08/03/2003)
• Mijn ouders hebben aan de geeuwhonger gezeten tijdens de oorlog. (Andre van Kats: Boskamp: leven met Feyenoord. 2016)