Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 20-04-2017

Modaliteiten

betekenis & definitie

Wijzen waarop iets kan bestaan of zich kan voordoen of kan worden weergegeven of er aan toe kan zijn. Zintuiglijke modaliteiten zijn manieren waarop we waarnemen, nl. zien, horen enzovoort. Alethische modaliteiten zijn de noodzakelijkheid, contingentie, mogelijkheid of onmogelijkheid dat iets waar is. ‘Alethisch’ betekent ‘waarheid betreffend’. Tot de deontische modaliteiten behoren verplicht zijn, toegestaan zijn en verboden zijn. Tot de epistemische modaliteiten behoren bekend staan als waar en niet bekend staan als onwaar. ‘Epistemische modaliteit’ is meerduidig omdat het zowel betrekking kan hebben op waarschijnlijk zijn, zeker zijn enzovoort als op geloofd worden, betwijfeld worden enzovoort. Ook de tijden van een werkwoord worden soms modaliteiten genoemd; vgl. de modi (aanvoegende wijs enzovoort) van een werkwoord. ‘Modaliteit’ wordt ook gebruikt voor de eigenschap een modaliteit te zijn of te hebben.

Tenzij anders is aangegeven verwijzen ‘modaal’ en ‘modaliteit’ naar de aletische modaliteiten, waarvan de belangrijkste zijn noodzakelijkheid, mogelijkheid en onmogelijkheid. Termen als ‘noodzakelijk’, ‘mogelijk’, ‘moet’, ‘kan’ worden modale termen genoemd. De relaties tussen deze modale termen zijn nogal meerduidig. In het bijzonder kan het mogelijke alles omvatten dat niet onmogelijk is, met inbegrip van het noodzakelijke; maar het kan ook worden beperkt tot wat noch noodzakelijk noch onmogelijk is; of het kan nog verder worden ingeperkt tot wat slechts mogelijk is in tegenstelling tot wat actueel is. Contingentie gewoonlijk dat wat noch noodzakelijk noch onmogelijk is. ‘Feitelijk’ kan, evenals ‘actueel’ in een van zijn betekenissen, staan voor wat noch noodzakelijk noch onmogelijk noch slechts mogelijk is; maar het kan ook als tegengestelde van ‘logisch’ worden gebruikt, zodat het op een soort noodzakelijkheid van toepassing is (zie onder). ‘Actueel’ wordt in deze betekenis niet op uitspraken toegepast, maar ‘feitelijk’ in beide betekenissen, ‘mogelijk’ in alle hier genoemde betekenissen en ‘contingent’ kunnen zowel op onware als op ware uitspraken van toepassing zijn (vgl. feiten). De logische relaties tussen modale termen, bijvoorbeeld of noodzakelijkheid mogelijkheid impliceert, hangen er uiteraard van af in welke betekenissen we de termen gebruiken.

Een uitspraak is noodzakelijk als zij waar moet zijn. Een uitspraak die inhoudt dat iets noodzakelijk is, d.w.z. die modale termen als ‘noodzakelijk’ of ‘moet’ bevat, wordt apodictisch genoemd. Als zij modale termen als ‘mogelijk’ of ‘kan’ bevat heet zij problematisch. Een uitspraak die geen modale termen bevat wordt assertorisch genoemd. Een noodzakelijke uitspraak hoeft niet apodictisch te zijn. ‘Twee maal twee is vier’ is noodzakelijk in de standaardrekenkunde, maar niet apodictisch: het bevat geen woord als ‘noodzakelijk’. Ook hoeft een apodictische uitspraak niet noodzakelijk te zijn. ‘Alle katten zijn noodzakelijk zwart’ is apodictisch, maar niet noodzakelijk of zelfs maar waar. Of een uitspraak apodictisch, problematisch of assertorisch is hangt er in feite niet van af of zij noodzakelijk, mogelijk enzovoort is. Een uitspraak waarin ‘onmogelijk’ of een equivalent daarvan voorkomt geldt als apodictisch. ‘Apodictisch’ kan ook betekenen ‘verbonden met bewijsvoering’, zoals vaak in ‘apodictische noodzakelijkheid’, en is soms synoniem met ‘noodzakelijk’. (Kant gebruikt ‘apodictisch’ enzovoort iets anders, nl. om aan te geven hoe oordelen gedacht, niet hoe ze uitgedrukt worden; vgl. ook imperatief.) ‘N’, ‘L’ en *□’ zijn de voornaamste symbolen voor ‘noodzakelijk’ of ‘het is noodzakelijk dat’ (‘L’ wordt alleen gebruikt voor logische noodzakelijkheid, z.o.). ‘M’ en ‘O’ zijn symbolen voor ‘mogelijk’ of ‘het is mogelijk dat’. Uitspraken waarin modale termen voorkomen vormen het onderwerp van de modale logica (zie logica), die zich niet altijd beperkt tot alethische modaliteiten.

Wanneer een modale term wordt toegepast op een uitspraak die er al een bevat, zoals in ‘het is mogelijk dat die uitspraak noodzakelijk is’, krijgen we geneste of geïtereerde modaliteiten. Een uit de middeleeuwen stammend moeilijk en controversieel onderscheid is dat tussen modaliteit de re en de dicto. Globaal: de re zijn gevallen waarin modale termen van toepassing zijn op het toekomen van een attribuut aan een subject, de dicto gevallen waarin dergelijke termen van toepassing zijn op een uitspraak of propositie. ‘De dicto’ betekent ‘betreffende de propositie’, ‘de re’ betekent ‘betreffende de zaak’. Beschouw de zin ‘het aantal evangeliën is noodzakelijk groter dan drie’. Als we dit de dicto opvatten betekent het dat de uitspraak dat het aantal evangeliën groter dan drie is noodzakelijk is, en dat is onwaar: er zijn weliswaar meer dan drie evangeliën, maar niet noodzakelijkerwijs. Als we het echter de re opvatten betekent het dat het aantal der evangeliën, d.w.z. het getal vier, noodzakelijk groter is dan drie, hetgeen waar is als we ervan uitgaan dat getallen e.d. hun arithmetische eigenschappen noodzakelijk hebben. Beschouw daarentegen de zin ‘als ik zit sta ik noodzakelijkerwijs niet’. Als de dicto opgevat is dit waar, want het is een noodzakelijk ware uitspraak dat als ik zit ik niet sta beide tegelijk is onmogelijk. Maar de re opgevat is het onwaar, want als ik zit is het weliswaar een eigenschap van mij dat ik niet sta, maar geen noodzakelijke eigenschap ik zou ook hebben kunnen staan. Maar het begrip modaliteit de re en de verbanden ervan met modaliteit de dicto zijn controversieel. De moeilijkheid is of het toekomen van eigenschappen aan een zaak noodzakelijk kan worden genoemd. In de de dicto-opvatting wordt alleen van uitspraken of proposities gezegd dat ze noodzakelijk zijn. De opvatting dat modaliteit de re begrijpelijk is en dat gevallen ervan voorkomen, zelfs al moeten ze uiteindelijk misschien worden geanalyseerd in termen van modaliteit de dicto, is de moderne gedaante van het essentialisme, opgevat als de leer dat op zijn minst sommige objecten essenties hebben. Verwerping hiervan is een van de vormen, of misschien een van de aspecten, van het nominalisme (vgl. definitie). Het essentialisme kent de laatste tijd een opleving.

In eigenlijke zin zijn noodzakelijkheid en mogelijkheid absoluut. Maar in een secundaire zin kunnen ze relatief (voorwaardelijk) zijn met betrekking tot een of andere expliciete of verzwegen voorwaarde of premisse. In het bijzonder kan de conclusie van een redenering necessitas consequentis hebben, die absoluut is, nl. wanneer zij noodzakelijk is onafhankelijk van de redenering; zij kan ook necessitas consequentiae hebben, die relatief is, nl. wanneer zij slechts noodzakelijk uit de premissen volgt. ‘Er zijn geen spaniëls op de maan geweest’ volgt noodzakelijk uit ‘alle spaniëls zijn honden’ en ‘er zijn geen honden op de maan geweest’, maar is zelf niet noodzakelijk, ook al zijn de premissen waar. Het heeft daarom slechts necessitas consequentiae. Een op zichzelf onmogelijke conclusie kan mogelijk zijn met betrekking tot (d.w.z. consistent zijn met) bepaalde premissen: ‘de mens kan zonder lucht leven’ is mogelijk met betrekking tot ‘wat vissen kunnen kunnen mensen ook’. Als de onmogelijkheid logisch is wordt de situatie ingewikkelder: is ‘twee maal twee is vijf consistent met ‘de helft van vijf is twee’? (Vgl. implicatie, consistent.) Evenzo kan een op zichzelf mogelijke conclusie onmogelijk zijn met betrekking tot bepaalde premissen.

Epistemische mogelijkheid en noodzakelijkheid zijn relatief ten opzichte van wat we (of wat een gegeven verzameling mensen) weten (of weet), of ten opzichte van wat we geloven. Iets dat mogelijk is gegeven wat we weten hoeft niet mogelijk te zijn gegeven alles wat het geval is, en iets dat noodzakelijk is gegeven alles wat het geval is hoeft niet noodzakelijk te zijn slechts gegeven wat we weten. In vroeger tijden was het epistemisch mogelijk dat Mars bewoond was, en epistemisch noodzakelijk dat de aarde plat was: dit laatste volgde uit andere dingen die men toen aannam.
Noodzakelijkheid en mogelijkheid kunnen ook logisch of fysisch (causaal, wetenschappelijk, natuurlijk, feitelijk) zijn, daarnaast o.a. moreel, legaal of esthetisch. Logische noodzakelijkheid en mogelijkheid kunnen formeel of nietformeel zijn. (Zie analytisch . ‘Logisch noodzakelijk’ komt meestal op hetzelfde neer als ‘logisch waar’.)
Fysische noodzakelijkheid en mogelijkheid zijn, vooral sedert Hume, onderwerp van veel discussie geweest. Zijn ze onafhankelijk van logische noodzakelijkheid en mogelijkheid, of uiteindelijk daartoe herleidbaar? Zijn ze misschien slechts illusoir? Is het onderscheid logisch/fysisch gerelateerd aan het onderscheid absoluut/relatief? Misschien is een fysisch noodzakelijke uitspraak eenvoudig een uitspraak die logisch volgt uit (d.w.z. noodzakelijk is met betrekking tot) de wetten van een geaccepteerd wetenschappelijk systeem. Maar zijn niet de wetten zelf in een of andere zin noodzakelijk, en zo ja, in welke zin?

Het is moeilijk om modale termen te definiëren zonder tot definitie-cirkels te vervallen. Het logisch of fysisch noodzakelijke wordt soms gedefinieerd als dat wat plaats vindt in alle logisch of fysisch mogelijke werelden die verenigbaar zijn met bepaalde wetten; maar ‘denkbaar’ en ‘verenigbaar’ hebben modale uitgangen (‘-baar’), en zijn die wetten zelf niet noodzakelijk?
Is een uitspraak logisch noodzakelijk wanneer niets zou gelden als ermee in tegenspraak, zodat ‘alle katten zijn dieren’ noodzakelijk is omdat iets niet als kat zou gelden wanneer het geen dier is? Maar hoe weten we dat iets niet als zodanig zou gelden? Misschien omdat ‘kat’ en ‘dier’ nu eenmaal betekenen wat ze betekenen, zodat ‘alle katten zijn dieren’ niets over katten zegt maar slechts een regel van de taal weergeeft, en omdat taal van ons afhangt? Dit is de conventionalistische of linguïstische theorie van logische

noodzakelijkheid. Maar aan een conventie gehoorzamen (in dit geval de conventie om woorden op bepaalde manieren te gebruiken) betekent een regel volgen, en als de regel zelf een conventie is komen we terecht in een oneindige regressie . Het lijkt erop dat we niet om logische noodzakelijkheid als een inperkende instantie heen kunnen, en dat we hoogstens mogen hopen te kunnen besüssen waar zij ons zal inperken. We kunnen ‘twee maal twee is vijf waar maken door ‘vijf te herdefiniëren, maar dan moeten we ‘vijf is de helft van acht’ aanvaarden (tenzij we ook ‘acht’ herdefiniëren, maar ergens moeten we ophouden).
Conceptueel noodzakelijk wordt vaak losjes gebruikt als synoniem met ‘logisch noodzakelijk’. Maar als ‘logisch noodzakelijk’ wordt beperkt tot datgene waarvan de ontkenning een contradictie is, dan kan ‘conceptueel noodzakelijk’ ook worden gebruikt om datgene aan te duiden waarvan de ontkenning onbegrijpelijk, maar niet strikt contradictoir is. ‘Niets is overal tegelijk rood en groen’ is misschien een voorbeeld (vgl. analytisch). Maar het is problematisch wanneer iets een contradictie is.
Vaak wordt niet-contingent gebruikt voor ‘logisch noodzakelijk’, maar eigenlijk duidt het een lossere relatie aan: men kan bijvoorbeeld zeggen dat een intentie niet-contingent verbonden is met een handeling. Een willekeurige intentie hoeft niet te worden gevolgd door de relevante handeling, zodat de relatie niet strikt noodzakelijk is, maar het begrip intentie zou nauwelijks hebben kunnen ontstaan als intenties niet gewoonlijk door de relevante handelingen gevolgd werden.
Soms kan men verschillende soorten noodzakelijkheid ordenen naar graad van striktheid, en de daaruit voortkomende relaties formeel behandelen.
Verder kan men vragen stellen over absolute mogelijkheid en actualiteit. Kunnen er mogelijkheden zijn die dat in alle eeuwigheid blijven en die nooit worden geactualiseerd? O.a. Aristoteles en Hobbes ontkenden dit. Vgl. volheid.
Een logische mogelijkheid is alles wat niet een zelf-contradictie is, maar een reële mogelijkheid kan hetzij eenvoudig een fysische mogelijkheid zijn, hetzij iets waarvan het op zijn minst enigermate waarschijnlijk is dat het zich zal voordoen. Zie ook analytisch, causaliteit.
I. Kant, Kritik der reinen Vernunft, 1781 (herzien 1787), B 1 o 1. (Zijn gebruik van ‘apodictisch’ enzovoort.)
R. Cartwright, ‘Some remarks on essentialism’, Journal of Philosophy, 1968. (Verdedigt de begrijpelijkheid van modaliteit de re, maar betwijfelt of zij analyseerbaar is in termen van modaliteit de dicto.)
A. Plantinga, ‘De re et de dicto’, Nous, 1969. (Expliceert modaliteit de re in termen van modaliteit de dicto, en bekritiseert W.C. Kneale, die in E. Nagel, P. Suppes en A. Tarski (red.), Logic, Methodology, and Philosophy of Science, 1962, het onderscheid verwerpt.)
S. Kripke, Naming and Necessity, 1980 (oorspr. versie 1972). (Vooraanstaand neo-essentialist. Vgl. S.P. Schwartz (red.), Naming, Necessity, and Natural Kinds, 1977, voor besprekingen, waaronder bijdragen van medeessentialist H. Putnam. Vgl. ook C. Kirwan, ‘How strong are the objections to essence?’, Proceedings of the Aristotelian Society, i970-7i.Verder nog
M. Perrick, ‘De relatie tussen epistemische en metafysische modaliteiten volgens Kripke’, Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte,
1983-)
K. Britton, J.O. Urmson en W.C. Kneale, ‘Are necessary truths true by convention?’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1947-
N. Malcolm, ‘Are necessary propositions really verbal?’, Mind, 1940, pp. 189 vv. (Verdedigt de linguistische opvatting van logische noodzakelijkheid.) W.V. Quine, ‘Truth by convention’, in O.H. Lee (red.), Philosophical Essays forA.N. Whitehead, 1936, herdrukt in o.a. zijn The Ways of Paradox, 1966. (Wijst op de beperkingen van de conventionalistische opvatting van logische noodzakelijkheid.)
S.E. Toulmin, The Philosophy of Science, 1953. (Bespreekt verschillende opvattingen van fysische noodzakelijkheid.)
L. J. Cohen, The Diversity of Meaning, 1962 (herzien 1966), hoofdstuk 7. (Formele behandeling van graden van noodzakelijkheid. Technisch.)
Aristoteles, De caelo, boek 1, hoofdstuk 12.
Th. Hobbes, Elements of Philosophy: Concerning Body, 1655, hoofdstuk 10, § 4. (Aristoteles en Hobbes verwerpen eeuwige ongerealiseerde mogelijkheden.)