Een woordenboek van de filosofie

Begrippen, stromingen, denkers (2017)

Gepubliceerd op 19-04-2017

Causaliteit

betekenis & definitie

Ten naaste bij: de relatie tussen twee zaken wanneer de eerste noodzakelijk of voldoende of beide is opdat de andere zich voordoet.

De moderne discussies over causaliteit gaan meestal uit van Hume’s standpunt dat ons begrip van causaliteit niet op eenvoudige wijze uit hetzij de rede hetzij de waarneming kan worden verkregen: het kan niet uit de rede voortkomen omdat de rede ons alleen logische verbanden levert, en als oorzaak en gevolg logisch verbonden waren, d.w.z. als het optreden van het gevolg een logisch gevolg (zie implicatie) was van het optreden van de oorzaak, dan zouden ze één ding zijn veeleer dan twee. Hume meende dat de waarneming ons alleen kan leren dat sommige dingen regelmatig op andere dingen volgen. Zij kan niet die bijzondere ‘band’ of‘noodzaak’ aan het licht brengen die naar ons gevoel in een causale situatie ligt besloten.

Causaliteit gaat gepaard met regelmaat (hoewel dit omstreden is; zie Alexander), maar is dat alles? Regelmatigheden kunnen causaal significant maar ook toevallig zijn, en als we deze gevallen trachten te onderscheiden stuiten we op problemen rond natuurwetten en contrafactische conditionele zinnen.
Bovendien: welke regelmatigheden zijn relevant? In het geval van singuliere causale uitspraken, d.w.z. uitspraken over gegeven gevallen, geldt misschien dat ‘a veroorzaakte b’ betekent dat a gevolgd werd door b en dat «-achtige zaken regelmatig door h-achtige zaken worden gevolgd. Maar hoe sterk moeten de zaken in kwestie op a en b lijken? Als ik zeg dat het afstrijken van die lucifer zijn ontbranding veroorzaakte, zeg ik dan dat alle lucifers na afstrijken ontbranden, of alleen droge lucifers, of...? Volgens één opvatting (Davidson) impliceren we met ‘« veroorzaakte b’ dat er een niet-toevallige generalisatie bestaat van de vorm ‘dingen die in bepaalde opzichten op a lijken worden gevolgd door dingen die in bepaalde opzichten op b lijken’, maar we hoeven niet te weten hoe die generalisatie luidt.

Aangezien de wereld een samenhangend geheel is, zodat exacte herhaling van alle omstandigheden waarschijnlijk onmogelijk is, terwijl bovendien de loop der gebeurtenissen die tot een gegeven gebeurtenis leiden buitengewoon complex kan zijn, heeft men causaliteit vaak minder strikt opgevat. De oorzaak van een gebeurtenis is dan een of andere voorwaarde of verzameling voorwaarden die voor de gebeurtenis noodzakelijk, voldoende of beide is (zie noodzakelijke en voldoende voorwaarden). Deze voorwaarde wordt uitgekozen omdat zij in een of ander opzicht bijzonder of opvallend is, of door ons te beheersen is. Als lucifers gewoonlijk nat waren en dus niet ontbrandden bij afstrijken, dan zouden we de droogte van een bepaalde lucifer die bij afstrijken wél ontbrandde de oorzaak daarvan kunnen noemen. Zoals het nu in feite is noemen we het afstrijken de oorzaak omdat het beheersbaar is en omdat lucifers gewoonlijk droog zijn.

We zouden dit kunnen preciseren door als de oorzaak van een gebeurtenis de verzameling van die dingen te beschouwen die afzonderlijk noodzakelijk en samen voldoende zijn voor het optreden ervan, met misschien als voorbehoud dat algemene achtergrondvoorwaarden (de sterren in hun loop, enz.) als niet ter zake doende kunnen worden buitengesloten. Maar dan rijzen er twee moeilijkheden. Ten eerste worden hierbij causale verbanden niet van logische relaties onderscheiden (zie noodzakelijke en voldoende voorwaarden). En als, ten tweede, a een noodzakelijke voorwaarde is voor b, dan is b een voldoende voorwaarde voor a, en omgekeerd. Als dus a een noodzakelijke en voldoende voorwaarde is voor b, dan is b dat voor a. Maar als dan a oorzaak is van b moeten we zeggen dat b ook oorzaak is van a, wat absurd lijkt. (Varianten van deze procedure van precisering zijn mogelijk, maar met soortgelijke nadelen.)

We hebben het gevoel dat een oorzaak aan haar gevolg vooraf moet gaan, maar omdat de tijd continu is lijkt hieruit te volgen dat er een kloof moet zijn tussen oorzaak en gevolg. Wanneer echter ‘oorzaak’ strikt wordt gebruikt, en niet alleen maar om wat opvallend of ongewoon is naar voren te halen, dan is een dergelijke kloof, of die nu temporeel of ruimtelijk (‘werking op afstand’) is, raadselachtig. Het alternatief dat de kloof wordt opgevuld door een keten van oneindig veel oorzaken lijkt niet veel beter. Sommige soorten oorzaken lijken echter gelijktijdig te zijn met hun gevolgen, bijvoorbeeld krachten of objecten: ‘de zwaartekracht veroorzaakte zijn val’, ‘de hond veroorzaakte het ongeluk’. Men heeft zelfs geopperd dat een gevolg aan zijn oorzaak vooraf zou kunnen gaan (Dummett).

Een van de manieren om te verklaren waarom causaliteit een éénrichtingsrelatie lijkt te zijn, zodat dingen niet elkaar kunnen veroorzaken (ze kunnen elkaar wel schragen, zoals de stenen in een booggewelf), is het idee van causaliteit af te leiden uit onze ervaring van onze eigen activiteit. Iets veroorzaken is dan iets teweegbrengen, en we noemen die dingen oorzaken die ons, tenminste in principe, als handvatten zouden kunnen dienen om hun gevolgen teweeg te brengen. Volgens een primitieve versie van deze opvatting is het de natuur zelf die teweegbrengt, maar dat hoeven we niet aan te nemen. Zelfs zaken die volstrekt onbeheersbaar zijn, zoals stellaire processen, kunnen worden beschouwd alsof ze door ons beheersbaar waren, zodat we aan de natuur geen activiteiten hoeven toe te schrijven. De reden dat we weigeren te geloven dat gevolgen aan hun oorzaken vooraf kunnen gaan is dan misschien dat we geen betekenis kunnen hechten aan het teweegbrengen van het verleden: we hebben daar immers geen enkele ervaring mee in onze eigen activiteit. We kunnen altijd het geval waarin de latere gebeurtenis de eerdere lijkt te veroorzaken (Dummett) verklaren door te zeggen dat de eerdere de latere veroorzaakt via een proces dat wij niet doorzien; maar vgl. Von Wright.

Heisenbergs onzekerheidsprincipe (1927) zegt dat het principieel onmogelijk is om tegelijk impuls en plaats van een elementair deeltje te bepalen, omdat het proces van het ontdekken altijd het ontdekte zal beïnvloeden. (Of het deeltje tegelijk plaats en impuls heeft is omstreden.) We kunnen echter waarschijnlijkheden aan het gedrag van zulke deeltjes toekennen en dan met behulp van de waarschijnlijkheidsleer met praktische zekerheid het gedrag van zwermen deeltjes, d.w.z. van gewone objecten voorspellen. Dit, gekoppeld aan het feit dat fysici gewoonlijk in termen van vergelijkingen veeleer dan éénrichtingsrelaties denken, werpt drie vragen op. Heeft men in de fysica de causaliteit opgegeven of ondermijnd? Heeft het zin te veronderstellen dat individuele subatomaire bewegingen veroorzaakt worden, ook al kunnen we hun oorzaken principieel niet ondekken? Zijn er wellicht fundamentele causale tendenties, d.w.z. situaties waarin een oorzaak in bijvoorbeeld 90 procent van de gevallen gevolgd wordt door haar gevolg, zonder dat dit kan worden verklaard door te wijzen op een onderliggende honderdprocentige generalisatie? (Als 90 procent van de lucifers na afstrijken ontbrandt, kan dit zijn omdat 100 procent van de droge lucifers na afstrijken ontbrandt.) Uiteraard zullen de antwoorden ervan afhangen hoe we causaliteit opvatten. De ‘handvat’-opvatting behelst misschien dat de causaliteit niet door de fysica wordt ondermijnd maar er irrelevant voor is, en dat praktische zekerheid voldoende is voor causaliteit.

Wat voor soort zaken kunnen oorzaken of gevolgen zijn? Objecten, gebeurtenissen, krachten, feiten, toestanden, processen, zelfs afwezigheden (‘het gebrek aan zuurstof veroorzaakte zijn dood’) kunnen als oorzaken worden beschreven. Men kan erover twisten of een van deze soorten zaken meer dan de andere recht heeft op de titel oorzaak. Ongetwijfeld kan de bovengenoemde ‘opvallendheid’ hier veel verklaren. Verder heeft men in het recente verleden expliciet onderscheid gemaakt tussen bijna-synoniemen zoals ‘gevolg’, ‘resultaat’ en ‘consequentie’. Een belangrijke vraag in de recente filosofie van de geest is of handelingen veroorzaakt kunnen worden, en zo ja, of dit gevolgen heeft voor ons begrip van verantwoordelijkheid (zie vrije wil). Het is duidelijk dat het woord ‘omdat’ (‘because’!), dat we gebruiken om redenen voor ons handelen te geven, niet causaal hoeft te zijn. Het kan bijvoorbeeld logische relaties aanduiden, zoals in ‘ 141 kan geen priemgetal zijn omdat de som van de cijfers deelbaar is door 3’. Maar zelfs ‘oorzaak’ hoeft geen causaliteit te impliceren. We kunnen ‘de losbandigheid van mijn vrouw was er de oorzaak van dat ik mijn huis moest verkopen’ aanvaarden, en tegelijkertijd ‘tussen het gedrag van mijn vrouw en mijn handelen bestond een causaal verband’ verwerpen.

De vier oorzaken van Aristoteles, hier als illustratie toegepast op een mens, zijn de materiële oorzaak (vlees enzovoort), de formele oorzaak (de vorm van de mens), de efficiënte oorzaak (vader) en de finale oorzaak (doel, bijvoorbeeld op een bepaalde manier te leven). De begrippen zijn echter minder duidelijk omlijnd dan het hier lijkt, en het Griekse woord aitia is ruimer dan ‘oorzaak’. Het betekent ongeveer ‘verantwoordelijke factor’. Een exemplarische oorzaak is een patroon of exempel dat de rol speelt van Plato’s ‘vormen’. God werd soms de exemplarische oorzaak genoemd wanneer deze vormen werden beschouwd als ideeËN in Zijn geest.
D. Hume, Treatise of Human Nature, 1739,1. 3, §§2,3,8. (Klassieke formulering van het probleem. Vgl. zijn Enquiry concerning Human Understanding, 1748 (Het menselijk inzicht, 1978), §§4,7.)
B. Blanshard, The Nature ofThought, 1939, hoofdstuk 32, §§10-21. S. Shoemaker, Identity, Cause, andMind, 1984, hoofdstuk io,i.h.b. pp. 222 w. (In beide boeken wordt causaliteit in verband gebracht met logische noodzakelijkheid. E. Nagel, Sovereign Reason, pp. 387-395, bekritiseert Blanshard.)
M. Bunge, Causality, 1959. (Het wetenschappelijke standpunt.)
P.J. Zwart, Causaliteit, 1967. (Behandelt diverse theorieën en geeft een eigen opvatting.)
H. L.A. Hart en A.M. Honoré, Causation in the Law, 1959. (Standpunt van de filosofie van de geest.)
J.L. Mackie, The Cement of the Universe, 1974. (In wezen empiristische behandeling, maar houdt terdege rekening met gerichtheid, noodzakelijkheid, enzovoort. Zie voor een uitgebreide samenvatting het voorwoord van de paperbackuitgave, 1980.)
P. Alexander, P.B. Downing, ‘Are causal laws purely general?’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1970.
M. Dummett, A. Flew, ‘Can an effect precede its cause?’, Proceedings of the Aristotelian Society, supplementary volume, 1954. Vgl. G.H. von Wright, Explanation and Understanding, 1971, hoofdstuk 2, §10, en S. Waterlow, ‘Backwards causation and continuing’, Mind, 1974, dat ook een bibliografie bevat, verder nog P.B. Downing, ‘Subjunctive conditionals, time order and causation’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1958-59.)

B. Russell, Analysis ofMind, 1921, hoofdstuk 5, vooral het begin. (Kan een oorzaak aan haar gevolg voorafgaan? Vgl. zijn Our Knowledge of the External World, 1914, hoofdstuk 8.)
D. Gasking, ‘Causation and recipes’, Mind, 1955, herdrukt in A. Sesonske en N. Fleming (red.), Human Understanding, 1965, en in Brand (z.o.). (Vgl. Von Wright (z.b.), hoofdstuk 2, §§8,9.)
D. Davidson, ‘Causal relations’, Journal ofPhilosophy, 1967, herdrukt in Sosa (z.o.). (Singuliere causale uitspraken.)
Z. Vendler, ‘Causal relations’, Journal ofPhilosophy, 1967. (Bekritiseert Davidson en vat oorzaken als feiten op. Bespreekt ook gevolgen, resultaten en consequenties; zie hierover ook Hart en Honoré (z.b.), p.p. 25-26, en het symposium in R.J. Butler (red.) AnalyticalPhilosophy, 1 st series, 1962; Vendlers bijdrage hieraan is herzien in zijn Linguistics in Philosophy, 1967. Zie over resultaten en consequenties ook S. Candlish, ‘Inner and outer basic actions’, Proceedings of the Aristotelian Society, 1983-84, i.h.b. pp. 86-87.)
G. J. Warnock in A. Flew (red.), Logic and Language, 2nd series, 1953. (Bespreekt ‘iedere gebeurtenis heeft een oorzaak’.)
Aristoteles, Physica, boek 2. (Vier soorten oorzaken.)
F. Copleston, A History ofPhilosophy, deel 2, 1950. (Exemplarische oorzaken. Zie de index.)
E. Sosa (red.), Causation and Conditionals, 1975. (Bundel.)
M. Brand (red.), The Nature of Causation, 1976. (Bundel.)
W. Stegmüller, Aufsatze zur Wissenschaftstheorie, 1970 (oorspr. 1960-66). (Een van de vier opstellen gaat over causaliteit.)