(Glyceria R. Br.), geslacht van op vochtige plekken groeiende pluimgrassen met langwerpige of lijnvormige veelbloemige aartjes met kleine i-nervige gelijke kelkkafjes en ongenaaide kroonkafjes met gewelfde rug.
In Nederland vindt men 3 soorten: G. maxima Holmb. (syn. aquatica Wahlb. of spectabilis M. et K.), het Liesgras, een tot 2 m hoge oeverplant met stompe bladen en rijk vertakte bloempluim; G. Jluitans R.Br. of Mannagras, minder fors met overhangende stengels en een 1-zijdige pluim, een goed voedergras voor vochtige weiden met eetbare vruchtjes; en G. plicata Fr., van de vorige verschillend door een alzijdige pluim, stompe in plaats van spitse kroonkafjes en gele in plaats van violette helmknoppen. Een paar soorten, vroeger tot Glyceria gerekend, heten thans Puccinellia Pari.: P. maritima Pari. (Zeevlotgras), P. distans (Zilt Vlotgras) en P. retroflexa Holmb., alle 3 echte kweldergrassen en goede voedergrassen.