staat voor het Gr. telonès, afgeleid van telè = belastingen, Telonion (Marc. 2 : 14; Matth. 9 : 9; Luc. 5 : 27), belastingkantoor. Voor zover het ging over tolheffingen, invoer- en uitvoerrechten, is een vertaling tol, tollenaar enz., juist, maar er bestonden tal van andere belastingen als bijv. het hoofdgeld (Matth. 17 : 24-27).
Als handlanger der heidense, onreine overheersers was de tollenaar een uitgestoten „zondaar” in de Joodse samenleving. Jezus ontfermde zich echter over hen (Matth. 9 : 10, 11; 10 : 39; 11 : 29; 18 : 17; 21 : 31, 32) en trok hun aandacht (Luc. 5 : 27-30; 7 : 29-34; 15 : 1; 18 : 10 w.), gelijk eertijds Johannes de Doper (Luc. 3 : 12-13).