Engels publicist en toneelschrijver (Londen ca 1570-begr. ald. 25 Aug. 1632?), was vermoedelijk zijn leven lang een bohémien. Af en toe vinden wij hem vermeld door tijdgenoten en dan meestal als slecht terugbetaler van geleend geld.
Zijn vlugschriften tonen intieme kennis van de Londense achterbuurt en misdadigerswereld. In zijn beste toneelstukken, The Shoemaker’s Holiday (1600, herdr. d. J. R.
Sutherland 1928), Old Fortunatus (1600, herdr. d. O. Smeaton 1906) en The Honest Whore (1604), doet hij, wat betreft schildering van het vrouwenhart en aangrijpende situaties, weinig onder voor Shakespeare. Maar niet veel, dat hij schreef, is artistiek gaaf.
Hij werkte samen met Massinger in The Virgin Martyr (1622), met Ford in The Witch of Edmonton, enz. De stukjes lyriek, die hij soms inlast in zijn drama’s (bijv. Golden Slumbers Kiss Your Eyes in Patiënt Grissel, 1603), staan hoog aangeschreven. Zijn proza — The Seven Deadly Sins of London (1606), The Gull’s Hornbook (1609, herdr. d. R.
B. McKerrow 1904) enz. — is verzameld door A. B. Grosart (Huth Library, 5 dln, 1884-’86), zijn toneelstukken door R.
H. Shepherd (4 dln, 1873).Lit.: Mary L. Hunt, Th. D. (1911); E. K.
Chambers, The Elizabethan stage III (1923); K. L. Gregg, Th. D., A Study in Economic and Social Backgrounds (Univ. of Wash., 1924); Douglas Bush, Engl.
Literature in the Seventeenth Century, >945» blz. 40 v.v. en lit.opg. op blz. 521-522.