Saksisch kroniekschrijver (25 Juli 975 - 1 Dec. 1018), stamde uit het geslacht der graven van Walbeek. Hij ontving zijn opleiding te Quedlinburg en Maagdenburg.
In 1002 werd hij proost van het klooster Walbeek aan de Aller en in 1009 bisschop van Merseburg. Hij is vooral bekend door zijn Chronicon (geschreven 1012-1018), gewijd aan de geschiedenis der Saksische keizers, van wie hij een bloedverwant en raadsheer was. Het verhaal, dat met Hendrik I begint en tot Otto III loopt, heeft voor het laatste deel het karakter van een gelijktijdig dagboek en is dus een eerste-rangsbron voor alles wat er in het Transelbisch Slavische gebied voorgevallen is.Bibl.: uitgaven door F. Kurze (Script, rer. Germ. LIV, 1889) en R. Holtzmann (Script, rer. Germ., nova series IX, 1935), Duitse vert. d. Wattenbachin de Geschichtsschreiber der deutschen Vorzeit, 3de dr. (1912).
Lit.: R. Holtzmann, inleiding bij de uitgave; W. Wattenbach-R. Holtzmann, Deutschlands Geschichtsquellenim Mittelalter. Deutsche Kaiserzeit I (3de dr. 1948), blz. 52-58.