Onder „eiwitten” verstaat men macromoleculaire stoffen met ketenmoleculen, waarin de structuureenheid voorkomt. Hierin kunnen R, en R, zeer uiteenlopende groepen voorstellen.
Het eenvoudigste geval is, dat deze beide groepen waterstofatomen zijn; ze kunnen echter ook uit lange zijketens bestaan.Het is zeer lang een moeilijk vraagstuk in de chemie geweest om dergelijke eiwitketens synthetisch op te bouwen, doch sinds enige tijd is men daarin geslaagd en het bekendste voorbeeld daarvan is Nylon met als structuureenheid:
Nylon ontleent zijn belangrijke eigenschappen in hoofdzaak aan twee oorzaken. In de eerste plaats aan het feit, dat de macromoleculen gedurende een rekproces, dat bij de fabricage plaats vindt, zich gemakkelijk oriënteren en daarbij kristalliseren (z kunstharsen). Hierdoor verkrijgt Nylon zijn sterkte, die dusdanig groot is, dat men er ragfijne weefsels van kan maken, die toch nog goed bestand zijn tegen beschadiging (kousen).
De tweede oorzaak is, dat er in het macromolecuul in verhouding zeer veel CH2-groepen voorkomen, die water afstoten en die dus maken, dat het Nylon weinig gevoelig voor vocht is. Om die reden heeft het Nylon ook in natte toestand nog een zeer behoorlijke sterkte, wat natuurlijk in het bijzonder voor kousen uiterst belangrijk is.