noemt men plantaardig weefsel, waarvan de cellen voorzien zijn van alzijdig verdikte wanden, zulks in tegenstelling tot het collenchym met zijn plaatselijke wandverdikkingen. Deze verdikte wanden zijn voorzien van vele vaak vertakte stippelkanalen (zie stippels), ze zijn duidelijk gelaagd en meestal sterk verhout, terwijl de inhoud der cellen geen of slechts weinig protoplasma meer bevat.
Vaak is de verdikking der wanden zo sterk, dat van het inwendige der cellen, het lumen, niets dan een zeer kleine holte overblijft.Twee typen zijn te onderscheiden: isodiametrische steencellen en langgerekte vezels. De steencellen of sclereïden zijn even groot of iets groter dan de omringende parenchymatische cellen. Ze komen dikwijls in groepjes voor. De harde korreltjes in het vruchtvlees van peren e.a. vruchten bestaan uit dergelijke groepjes, terwijl de harde delen van zaden en harde vruchten meestal grotendeels uit steencellen bestaan. De vezels spelen een belangrijke rol als stevigheidselementen in langgerekte plantendelen. We vinden ze dan ook vnl. hetzij in de schors, hetzij als bestanddelen van de vaatbundels.
Ook de vezels komen vaak in bundels voor. De meeste in de textielindustrie gebruikte plantenvezels zijn van sclerenchymatische aard.