Romeins geleerde (3-88 n. Chr. of 9 v.
Chr.-76 n. Chr.), gaf een geschrift uit tegen de lasteraars (obtrectatores) van Vergilius, dat door diens scholiasten (verklaarders) veel gebruikt is, en commentaren op de redevoeringen van Cicero, waarvan die op vijf Orationes bewaard zijn: hierin belicht Asconius niet de grammaticale, maar wel de historische en antiquarische bijzonderheden; zijn bronnen waren de geschiedschrijvers uit Cicero’s tijd en de Acta (officiële publicaties).Bibl.: Uitgaven: Kiessling en Schöll (1875); en A. C. Clark (Oxford 1906).
Lit.: J. Humbert, Contribution à l'étude des sources d’Asconius (Paris 1925); C. Lichtenfeldt, De Q. Asconii Pediani fontibus ac fide (Breslau 1888).