noemt men het verschijnsel, waarbij langs een zeekust water uit de diepte omhoog komt, doordat het oppervlaktewater onder invloed van een bestendige wind van de kust af gedreven wordt. Hiertoe is het niet noodzakelijk, dat de wind landafwaarts waait; aangezien het water door de Corioliskracht der aarddraaiing een afwijking naar rechts (op het N. halfrond; op het Z. halfrond naar links) krijgt, kan een bestendige wind evenwijdig aan de kust, als de genoemde afwijking zeewaarts gericht is, opwelling tot gevolg hebben.
Dit treedt o.a. langs westkusten van continenten op subtropische breedten op (N.W.-Afrika, Z.W.-Afrika, Californië, Peru); verder bij Kaap Guardafui (Afrika) tijdens de Z.W.-moesson. Het gevolg van opwelling is enerzijds een abnormaal lage oppervlaktetemperatuur van het zeewater, anderzijds een grote voedselrijkdom (het dieptewater neemt voedingszouten mee naar boven, in de diepte ontstaan door ontleding van naar beneden gezakte organische resten, z zeestromingen).