noemt men een lederen riem of koord, 10-30 m lang, aan één eind voorzien van een lus.
De lasso wordt vnl. gebruikt door veehoeders voor het vangen van halfwilde runderen en paarden. De gebruikelijke gang van zaken is, dat de veehoeder, die te paard gezeten is, de opengeschoven lus enkele malen boven zijn hoofd rondzwaait en deze dan naar het te vangen dier werpt, met de bedoeling dat de lus om de kop, de horens of de achterpoten terechtkomt. Het andere eind van de lasso is bevestigd aan de zadelknop. Is de worp raak, dan trekt de lus dicht en is het slachtoffer spoedig machteloos. De lasso werd oorspronkelijk door de Spanjaarden in de Nieuwe Wereld geïmporteerd (Sp. lazo = strik); momenteel is de lasso vnl. in gebruik in de vee-gebieden van Amerika (z gaucho’s). Ook in andere werelddelen wordt wel eens gebruik gemaakt van de lasso; in Europa bijv. in de Hongaarse weidegebieden.
Lit.: Paul Coze, Rodéos de Cow-Boys et les Jeux du Lasso (1935) (uitv., m. tekeningen, foto’s en woordenlijst).