is de naam van het Esthische nationale epos, dat op grond van volkssagen en naar het voorbeeld van de Finse Kalevala door F. K.
Fahlmann en F. R. Kreutzwald (eigenlijk Widri Roin Rist Mets geheten) werd samengesteld (1857); het telt 18993 verzen en is verdeeld in 20 zangen. Het beschrijft de heldendaden van Kalewipoeg, d.i. de zoon van Kalewa, die daarin bestaan, dat hij tegen wilde dieren vecht en als een cultuurheros begint met het land te bebouwen en een geordende mensenmaatschappij in te richten. Het gedicht houdt geen Christelijke elementen in, de oud-Esthische godheden Taara, Ukko, Ilmarine worden herhaaldelijk genoemd. De wijze, waarop de onbezielde natuur in het gedicht als een levend geheel wordt voorgesteld, is vaak indrukwekkend.
Het hoogste wezen oefent zijn gezag over de natuur uit door middel van tovenaars. De duivel is gepersonifieerd in de persoon van Wanatiiki.Uitg. Fr. vert. door Nora Randsep en Paul de Stoecklin (Paris 1930)