Hongaars dichter (Mezöczat 8 Nov. 1843 - Boedapest 31 Dec. 1921), wist zich door een sensatieroman (De geheimen van Boedapest, 8 dln, 1874) financieel onafhankelijk te maken, zodat hij zich geheel aan literaire arbeid kon wijden. Zijn aan het Joodse volksleven ontleende poëzie (liederen en balladen) staat op een zeer hoog peil, met name Simon Judit (1875) en Az ar ellen (Tegen de stroom).
Bibl.: de grote epische gedichten: Mese a varrógépröl (Het sprookje van de naaimachine), Jehova, Legendak a nagyapamról (Legenden over mijn grootvader, 1911).