Winkler Prins Encyclopedie

E. de Bruyne, G.B.J. Hiltermann en H.R. Hoetink (1947)

Gepubliceerd op 23-01-2023

Johannes FRANCK

betekenis & definitie

Duits taalgeleerde (Benndorf 27 Apr. 1854 - Bonn 23 Jan. 1914), bracht, nadat hij te Straatsburg was gepromoveerd, een jaar te Leiden door, waarna hij zich als privaat-docent te Bonn vestigde, waar hij vervolgens hoogleraar werd in de Germaanse, in het bijzonder de Nederduitse en Nederlandse filologie. Op het laatste gebied heeft hij zich grote verdienste verworven door tekstuitgaven, een Middelnederlandse grammatica en een etymologisch woordenboek van het Nederlands.

In het laatste gedeelte van zijn leven heeft hij bouwstoffen verzameld voor het Rheinische Wörterbuch (1923 e.v.), dat nog niet voltooid is (letter R 1949) en waarin de taalschat van de Ripuarische, Moezel- en Nederfrankische dialecten verwerkt is.Bibl.: Flandrijs (1876); Maerlant’s Alexanders Geesten (1882); Maerlant’s strophische gedichten (1898, samen met Verdam); Mittelniederländische Grammatik (1883, 2de dr., 1910); Etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal (1892, 2de dr. door N. van Wijk, 1912; supplement door C. B. van Haeringen, 1936); Altfränkische Grammatik (1909).

Lit.: J. Verdam in Handelingen en Levensber. der Mij v. Ned. Letterk. (igis/’iö).

< >