is een der latere dichters uit de tijd van de „Minnesang”; 12341255 komt zijn naam in Wurtemberg in oorkonden voor. Zijn vlotte liederen zijn niet alle huldigingen voor aanzienlijke riddervrouwen, maar schilderen ook wel (op de wijze van de Franse „pastourelle”) een avontuur met een boerenmeisje of met een spinster.
Sommige van zijn gedichten zijn echte volksliederen geworden. Zijn liederen zijn uitgegeven door M. Haupt (Leipzig 1851), door C. M. de Jong (1923) en nieuw bew. d.
E. Schröder (1932).Bibl.: Neuausg. seiner Lieder und lit. hist. Abh. über seine Stellung in der mittelhochd. Lit., v. G.
M. de Jong (diss. Amsterdam 1923).
Lit.: G. Knod, G. v. N. und seine Lieder (1877); W. Uhl, Unechtes bei G. v.
N. (1888); F. Grimme, Zur Geschichte des Minnesängers G. v. N. (Progr. Metz 1894); Bartsch, Deutsche Liederdichter des 12.-14.
Jahrhunderts (1900); R. Marleyn, G. v. N.’s Minnelieder, in: Festschrift H. G.
Fiedler (1938).