Duits geschied-schrijver (ca 1120-na 1190), werd opgevoed te Bamberg en was sedert zijn jeugd verbonden aan het keizerlijke hof; langer dan 40 jaar is hij kapelaan geweest bij Koenraad III en Frederik I.
Bibl.: Naast enkele vrijwel waardeloze compilatiewerken (Speculum regum; Memoria saeculorum en Pantheon) heeft hij een historisch heel wat belangwekkender dichtwerk geschreven: de Gesta Friderici I, inzonderheid de strijd behandelend van de keizer met de paus en de Italiaanse steden (tot 1181; uitgeg. o.m. door G. Waitz in de Monumenta Germaniae Historica, Scriptores XII en in de Scriptores rerum Germanicarum, 1872, gedeeltelijk vertaald in het Duits: W. Gundlach, Heldenlieder der deutschen Kaiserzeit, III, 1899).
Lit.: G. Waitz, Über G.’s v. V. Gesta Friderici, in: Nachrichten von der Gesellschaft der Wissenschaften zu Göttingen (1866); Schulz, Die Entstehungsgeschichte der Werke G.’s v.
V., in: Neues Archiv der Gesellschaft für ältere deutsche Geschichtskunde XLVI (1925).
