L. is de naam van een plantengeslacht uit de familie der Onagraceeën, verwant met de Teunisbloemen '. Het onderscheidt zich hiervan door het geringe aantal zaadknoppen, 1 of 2, in de hokjes van het vruchtbeginsel en doordat de vrucht door het verdwijnen der tussenschotten zelfs i-hokkig en i-zadig kan worden. Het omvat kruiden en halfheesters, die in de warmere streken van Noord-Amerika groeien, met een rozet van wortelbladeren, verspreide stengelbladeren en een aar met witte of rosé, zelden gele bloemen.
Tot de sierplanten behoren: G. biennis L., de zgn. tweejarige prachtkaars, die 1 tot 2½ m hoog wordt en fraaie bleekrode bloemen draagt, en de 1 tot 1½ m hoge G. Lindheimeri Engelm. en Gray, waarbij de onderste bladen diep ingesneden, de middelste getand en de bovenste meestal gaafrandig, de bloemen zuiver wit zijn. De planten verlangen een lichte grond. De vermeerdering geschiedt door zaden.