Frans socioloog en criminoloog (Sarlat, Dordogne, 12 Mrt 1843 - Parijs 13 Mei 1904), was sinds 1899 professor in de nieuwere filosofie aan het Collège de France en sinds 1900 lid van het Institut de France. Hij schreef verscheidene werken op sociologisch en criminologisch gebied, die ook op het ogenblik nog grote betekenis hebben.
In het middelpunt van zijn belangstelling stond de invloed van het milieu op de mens, waarbij hij vooral naging de invloed en werking van de navolging (imitation). Ook in zijn criminologische geschriften was hij aanhanger van een opvatting, die vooral de betekenis van de sociale omgeving in het licht stelde.Bibl.: La criminalité comparée (Paris 1886); Les lois de l'imitation (Paris 1890); La Philosophie pénale (Lyon 1890); Les transformations du droit (Paris 1893) ; Les lois sociales (Paris 1898) ; Les transformations du pouvoir (Paris 1899); L’opinion et la foule (Paris 1901); Psychologie économique (Paris 1902); Etudes de Psychologie sociale (Paris 1898).
Lit.: L. Dauriac, La philosophie de G. T., in: Année philosophique, XVI (1906) ; Les grands philosophes français et étrangers: G. T. Introd. et pages choisies par ses fils, suivies de poésies in éd. de G. T. Préf. de H. Bergson (Paris 1909); A. Matagrin, La philosophie socrate de G. T. (Paris 1909); A. Dupont, G. T. et l’économie politique (Paris 1910); M. Roche-Agussol, T. et l’économie psychologique (Paris 1928); M. Geisert, Le système criminaliste de Tarde (Paris 1935) ; H. E. Barnes, The Sociological and Political Theory of G. T., in: An Introd. to the History of Sociology (Chicago 1948).
