Duits dichter (Hamburg 23 Apr. 1708 - 28 Oct. 1754), studeerde te Jena in de rechten, gaf in 1729 zijn eerste dichtbundel uit, werd vervolgens te Londen secretaris van de Deense gezant en in 1733 te Hamburg secretaris bij het „English Court”, een vereniging van Engelse kooplieden. Hij was geen scheppend genie van de eerste rang, maar schreef opgewekte en gracieuze anacreontische liederen en oden.
Ook zijn fabelen en poëtische vertellingen met haar welluidende verzen zijn verdienstelijk te noemen.Bibi.: Versuch einiger Gedichte (1729); Fabeln und Erzählungen (1738); Oden und Lieder (1747) 5 Werke (5 dln, 1800); Ausgew. Gedichte (1840). Volledige uitgave in Reclams Universalbibliothek no 1321/3 (1881).
Lit.: S. List, Fr. v. H. u. die antike Lit., diss. München (1909); B. R. Coffmann, The influence of Engl. lit. on Fr. v.
H., in: Modern philology XII-XIV (1916-’18); K. Epting, Fr. v. H. (1929); R. Petsch, Fr. v. H. und die Fabel, in: Festschrift Melle (1933).
