Duits wijsgeer (Rheinshagen bij Remscheid 1 Sept. 1882 - München 5 Jan. 1929), werd in 1909 buitengewoon hoogleraar te Münster, in 1916 gewoon hoogleraar te München. In de kennistheorie stelde hij zich op het standpunt van het critisch realisme.
Met den Nederlandsen denker Heymans* polemiseerde hij over diens psychisch monisme. Op het gebied der biologie nam Becher een algemene, boven-individuele levensfactor aan voor alle trappen van het leven.Bibi.: Der Begriff des Attributes bei Spinoza (1905); Philosophische Voraussetzungen der exakten Naturwissenschaften (1907); Die Grundfrage der Ethik (1907); Gehirn und Seele (1911); Der Darwinismus und die soziale Ethik (1909); Naturphilosophie (1914); Weltgebäude, Weltgesetze, Weltentwicklung (1915); Die fremddienliche Zweckmässigkeit der Pflanzengallen und die H>pothese eines überindividuellen Seelenlebens (1917); Geisteswissenschaften und Naturwissenschaften (1921); Einführung in die Philosophie (1926); Grundlagen und Grenzen des Naturerkennens (1928). Zijn autobiografie in Philosophie der Gegenwart in Selbstdarstellungen (dl I, 1921).
Lit.: G. Heymans, In Sachen des ps. Monismus 7. Z. f. Psychologie 1917 en Ges. Kl.
Schriften I; K. Huber, E. B.’s Philosophie (ïQSi); F* A. Thoene, E. B. als Vertreter des Eudämonismus (Diss. Giessen 1933).
