Fries letterkundige (Ferwerd 13 Oct. 1893), was tot 1912 onderwijzer, wijdde zich daarna geheel aan de Friese beweging. Op grond van zijn Calvinistische overtuiging scheidde hij zich in 1919 af van het Jongfryske Mienskip.
Sedert 1924 heeft hij grote invloed in het Kristlik Frysk Selskip, maar ook daarbuiten doet hij zich steeds sterker gelden, niet in het minst door zijn omvangrijke essayistische arbeid, merendeels gepubliceerd in Frisia, De Holder, Yn us eigen Tael en De Stim van Fryslân. Zijn werk kenmerkt zich door een eigen, bewogen en forse stijl. Een belangrijk aandeel had hij in de Friese bijbelvertaling; goede vertalingen leverde hij ook van de Catechismus en Augustinus’ Confessiones.Bibl.: Us Fryske skiednis (1916); Selsbistjur for Fryslan (1930); Toeren Tsjerke (1930); De Christen Gijsbert Japiks (1946).
