betekent: „Ik geef, opdat gij (mij iets) geeft”. In het Romeinse recht wordt het gebezigd als een aanduiding van een groep van wederkerige niet-consensuele overeenkomsten, zgn. innominaat contracten, waartoe o.a. de ruil behoorde (Paulus, Dig. 19.5.5.1).
In nieuwere tijd werd Do ut des tot een politiek beginsel gemaakt en Bismarck heeft herhaaldelijk (in 1878, 1884, 1885) van een Do-ut-des-politiek gesproken, een politiek, die berust op het bewijzen van dienst en wederdienst.