Arabisch dichter uit de Omajjadentijd, gest. ca 730. Hij was nog een bedoeïenendichter van het Vóórmohammedaanse type, die de eer van zijn stam met smaad- en lofgedichten verdedigde.
Hij verbleef echter ook af en toe aan het hof van de Omajjadische kaliefen, op wie hij beroemde lofgedichten vervaardigde, die hem eer en welstand brachten. Een belangrijke periode in zijn leven was de verwoede poëtische strijd tegen de even befaamde dichter al-Farazdak, welke strijd zich in Basra afspeelde; deze dichterpolemiek is neergelegd in de gedichtenverzameling Nakâ’id. De diwan van Djarîr is in Caïro gedrukt, maar nog tal van gedichten van hem zijn slechts in handschrift over.Bibl.: The Nakaid of Jarir and al-Farazdaq, publ. by A. A. Bevan (3 dln, Leiden 1905-’12); Naquid de Garir et de Ahtal, publ. p. A. Salhani (Beyrut 1922).