(z electromotoren). Ofschoon alle motoren, die een collector bezitten (z gelijkstroommotoren) eigenlijkcollectormotoren zijn, worden zo toch alleen genoemd de een-faze-wisselstroommotoren en de speciale draaistroommotoren, die een collector of commutator bezitten.
Deze motoren heten dus ook wel: commutatormotoren. Ze zijn ingewikkelder van bouw dan de synchrone motoren en de gewone draaistroom- en een-faze-inductiemotoren en hun commutatie is bezwaarlijker dan die bij een gelijkstroommachine. Daarbij zijn ze voor een bepaald vermogen zwaarder dan de andere genoemde motoren en is hun rendement lager. Dat ze toch vrij veel, vooral voor tractie, hefwerktuigen en gereedschapsmachines, stofzuigers, enz. worden toegepast, is te danken aan hun gemakkelijke regelbaarheid: men kan door eenvoudige middelen — verzetten van een transformatorcontact, draaien van de borstels langs de collectoromtrek — zonder extra energieverlies over een vrij groot gebied hun snelheid veranderen.
De wikkelingen C op bijgaande schematische tekeningen betekenen compensatiewikkelingen, die men juist met het oog op de commutatiemoeilijkheden aanbrengt. Al naar de schakeling onderscheidt men serie- of shuntcollectormotoren, waarnaast nog andere soorten voorkomen. Compoundmotoren komen bij wissel- of draaistroom niet voor. Men heeft allerlei schakelingen bedacht om het bezwaar van de eenvoudige shuntmotor voor wisselstroom, dat nl. de veldstroom bijna go° is verschoven ten opzichte van de ankerstroom, te ondervangen.
Door alleen de magneetwindingen op het net aan te sluiten en het anker dus transformatorisch zijn stroom te geven, ontstaat de zgn. repulsiemotor met kortgesloten borstels. Wij krijgen dus de volgende motortypen:I. Voor een-fazestroom:
a. de seriemotor;
b. de repulsiemotor;
c. de gecompenseerde repulsiemotor, waarbij de ankerwikkeling behalve voor het voeren van de normale ankerstroom, ook dienstig is voor het opwekken van het veld, daar langs de borstels een stroom vloeit, die dat veld teweegbrengt. Bij beide typen repulsiemotoren krijgt men snelheidsverandering door borstelverschuiving; heeft men één stel vaststaande en een stel beweeglijke borstels, dan krijgt men de Déri-motor, die voor hefwerktuigen nogal in gebruik is;
d. de dubbelgevoede motoren.
II. Voor draaistroom:
e. de seriemotor;
f. de shuntmotor.
Er bestaan nog wel ingewikkelder schakelingen, bijv. het Scherbiusaggregaat, dat o.a. is toegepast in het pompgemaal „De Lely” van de Zuiderzeewerken met het oog op goede commutatie en voortreffelijke snelheidsregeling.
PROF. IR E. J. F.
THIERENS
Lit.: E. Arnold, Die Wechselstromtechnik, dl V b (1912); Liwschitz-Garik-Whinnie, Electric Machinery, 2 dln (1946).