(Klinge), gemeente van 5275 ha en (1946) 3871 bijna allen R.K., inw. in oostelijk Zeeuwsch-Vlaanderen. De bodem van de gemeente, die vooral in 1847 door indijkingen is vergroot, is voor ruim 78 pct als bouwland in gebruik.
Een groot deel van de bevolking is werkzaam in de nijverheid, die vnl. wasserijen, klompenmakerijen en tricotagefabrieken omvat. De laatste zijn in het dorp Nieuw-Namen geconcentreerd. Evenals de andere industrieën betrekken zij veel werkkrachten uit de Belgische gemeenten Meerdonk, de Klinge, St Gilles-Waas en Kemseke. Verder is visserij op de Schelde van mosselen en alikruiken van belang.
Tot de gemeente behoren de noordhelft van het dorp Clinge, gelegen aan de spoorweg Terneuzen-Sint Niklaas. Voorts Nieuw-Namen of Kauter en de oosthelft van de buurt Kapellebrug. Het Nederlandse deel van het dorp Clinge wordt, ter onderscheiding van het Belgische de Klinge („Waalsche Clinge”) wel Hulster-Clinge genoemd.