genaamd naar Cornelis de Lebrun (gest. Utrecht 1719), is een plantenfamilie uit Zmd-Afrika, een 75-tal soorten omvattend, bijna alle uit het Kaapland.
Het zijn op Erica’s gelijkende halfstruiken met verspreide, smalle bladen zonder steunbladen en kleine, in samengestelde aren, trossen of hoofdjes dicht opeengedrongen bloemen. Deze zijn meestal perigyn en regelmatig van bouw met 5 kelkbladen, 5 kroonbladen, 5 meeldraden en 3-2 vrucht bladen, elk met 3, zelden 4 zaadknoppen, of maar 1 vrucht blad met 1 zaadknop. De vrucht is een 2-zadige doosvrucht of een dopvrucht. Van het voornaamste geslacht, Brunia L., kennen wij B. nodiflora L., met opwaarts gebogen, gladde, nagenoeg driehoekige bladeren, B. alopecuroides Brongn., met driehoekige, rechtstandig geplaatste bladeren en eindelingse bloemen, B. deusta Thunb., met langwerpig ronde, bolle, aan de top bruine, enigszins behaarde bladeren en bolvormige bloemknoppen aan de einden der takken, B. rubra W., met lijnvormige, gegroefde, horizontaal geplaatste bladeren en tot schermen verenigde bloemen enz.
Deze soorten worden op een dergelijke wijze als Erica’s behandeld.