Nederlands letterkundige (Amsterdam 1663 - 1 Dec. 1727), was vermoedelijk apotheker. In dienst der O.I.C. maakte hij verschillende reizen naar Oost-Indië, van waaruit hij Z.O.-Azië bezocht.
In 1706 keerde hij voorgoed in zijn vaderland terug en wijdde zich daar weer aan letterkundige arbeid. Hij vertaalde en schreef vele toneelstukken, die herhaaldelijk werden herdrukt, talrijke gedichten en enige werken op geschiedkundig en penningkundig gebied.Bibl.: Historische reizen door d’oostersche deelen van Asia (met uitvoer. gesch. der Kaap-kolonie, Amst. 1711; 2de dr. Rott. 1730). Oorspr. toneelwerk: Myrrha of de gestrafte Bloedschande (Amst. 1688); Rhadamistus en Zenobia (Amst. 1713); Phocion (Amst. 1743); vertaald: Stratonice, naar Quinault (Amst. 1693?); De Pleiters, naar Racine (Amst. 1694?); Alexander de Groote (Amst. 1693). Historische werken: Keurstoffe van Griekse en Romeinse Grootmoedigheden (1694); Historie van de grontlegging der Nederlandsche Vrijheid (1729); S. Schijnvoets Muntkabinet (1694); Roomsche Monarchy, vertoont in Muntbeelden der Westersche en Oostersche Keizeren (1697); Alle de werken van W. van Focquenbroch (Amst. 1709); Gedichten van J. van Paffenrode (Amst. 1711).