is de naam van een in Wereldoorlog II opgekomen Amerikaans tankbestrijdingsmiddel, berustend op het raketbeginsel en met het doel de steeds zwaarder wordende pantsers der tanks te doorboren. Door middel van een klein en licht schietinstrument werd, volgens het principe van de raket, een projectiel met zeer zware lading — en dus groot vernietigend vermogen — tegen de tanks ingezet.
Bij het afschieten van het projectiel wordt een grote vuurstraal naar achteren uitgeworpen. De Duitsers hadden volgens dezelfde beginselen de zgn. pantservuist en, in een zwaardere uitvoering, de Panzerschreck.Bij pantserafweergeschut wordt aan het projectiel een enorme aanvangssnelheid gegeven (8001000 m per sec.). Als het pantser doorboord is, springt het projectiel (een brisant-pantsergranaat met vertraging) in het inwendige van de tank. Het projectiel van Basooka en de pantservuist echter hebben een geringe snelheid (zij doorboren het pantser dus niet) doch bezitten een grote lading die de verbrijzelde stukken van het pantser in de tank zelf doet slaan.
De Engelsen gebruiken de P.I.A.T. (Projector Infantery Anti Tank). De lichte tankbestrijdingsmiddelen, die door één man kunnen worden gedragen, steunen de infanterie krachtig tegen de tanks, ondanks het nadeel, dat hun kracht klein is. De lichte uitvoeringen in Wereldoorlog II schoten ± 150 m, de zwaardere ± 300 m.