„Woudteksten”, is de naam van die Oudindische, bij de Veda’s aansluitende teksten, die wegens hun geheimzinnig karakter en hun magisch gevaarvolle inhoud niet door oningewijden mochten bestudeerd worden, en daarom in het woud (aranya), vaak met gesloten ogen moesten worden geleerd. Het zijn meestal verhandelingen van mystische of symbolische aard, terwijl sommige delen door hun meer filosofische inhoud de overgang vormen naar de Upanişad’s.
Zeer bekend is bijv. de bij de Rgveda aansluitende Aitareya-āranyaka.