(Lat. vleugel) werd door de Romeinen, evenals door ons, ook gebruikt o.a. ter aanduiding van de vleugels der slagorde en kreeg, omdat de troepen der Italische bondgenoten op de vleugels plachten te worden opgesteld, de speciale, technisch-militaire betekenis van
1. infanterieregiment der bondgenoten,
2. ruiterafdeling der bondgenoten.
De eerstgenoemde betekenis ging op den duur verloren: toen in 89 v. Chr. gans Italië het Romeinse burgerrecht verwierf, werd het voetvolk der voormalige bondgenoten voortaan in de legioenen (= de infanterie-regimenten der Romeinse burgers) opgenomen. Maar voor ruiterafdeling bleef de term ala steeds gehandhaafd, waarschijnlijk
1. omdat de bondgenoten verhoudingsgewijs driemaal zoveel ruiters als infanteristen moesten leveren en
2. omdat de associatie van vleugel met cavalerie bijzonder sterk was (de ruiters plachten natuurlijk altijd op de uiterste vleugels te worden geplaatst, ter dekking van de flanken der slagorde enz.): ook en juist in de Romeinse keizertijd is en blijft ala het vaste woord voor ruiter-regiment; deze ruiters werden thans in hoofdzaak uit de provincies, dus wederom uit bondgenoten, gerecruteerd.
Lit.: Domaszewski, Die Rangordnung des röm. Heeres, in: Bonner Jahrbuch, CXVII (1908); Cichorius, in Pauly-Wissowa, Real-Encycl. der class. Altertumswiss., I, col. 1224; Cheesman, The auxilia of the Roman imperial army (Oxford 1914).