Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Gepubliceerd op 20-08-2018

Zürich

betekenis & definitie

Zürich, een der noordoostelijke cantons van Zwitserland, grenst in het oosten aan Thurgau en St. Gallen, in het zuiden aan Schwyz en Zug, in het westen aan Aargau en in het noorden aan Baden en het canton Schaffhausen, en heeft eene oppervlakte van 31,30 ☐ geogr. mijl. Het is gelegen op de Zwitsersche hoogvlakte, maar grenst alleen in het zuidoosten aan de eigenijke bergstreek. Hier bereikt het zijne aanzienlijkste hoogte in den Schnebelhorn (1295 Ned. el hoog), terwijl zijn laagste punt gelegen is bij Kaiserstuhl aan de Rijn (332 Ned. el boven de oppervlakte der zee).

Alzoo helt het land, zooals trouwens blijkt uit zijne stroombeddingen, in het algemeen noordwestwaarts naar de zijde van de Rijn. Aan het zuidoostelijk gedeelte geeft men den naam van Oberland en zijne beide rivieren, de Tösz en de Aa (of Glatt) stroomen noordwestwaarts naar het Unterland, ook wel dat der boeren geheeten. Dezelfde rigting volgen het dal van het Meer van Zürich en van de Limmat, alsmede het Knonauer Ambt of het dal der Reusz, die met de Limmat zich voortspoedt naar de Aare, — voorts de uit Thurgau komende Thur, welke dwars door het „Wijnland” kronkelt en zich regtstreeks naar de Rijn begeeft. Terwijl het dal der Glatt zich vertoont als eene voortzetting van de MarchGastervlakte, mag men de hoogten, die de Tösz vergezellen, beschouwen als een terras van de Vóór-Alpen van St. Gallen en Appenzell. Tot de eerste groep behooren de reeds genoemde Schnebelhorn (1295 Ned. el hoog) de Hörnli (1135 Ned. el hoog), de Schauerberg (893 Ned. el hoog), de Ischel (696 Ned. el hoog) en aan de andere zijde de Bachtel (1119 Ned. el hoog) en de Allman (1083 Ned. el hoog), — en op den regter oever van het Meer van Zürich verrijst de keten van den Pfannenstiel (737 Ned. el hoog), van den Zürichberg (679 Ned. el hoog) enz. en op den linker oever, door het naauwe Sihlthal van de eigenlijke oeverhoogten gescheiden, de Albisketen (918 Ned. el hoog) met den Uetliberg (873 Ned. el hoog). Op die wijze vormt het land er zes dalen, die door evenzoovele heuvelketens gescheiden zijn. Tot de landbouwende streken behooren er Bauernland, Weinland en Knonauer Ambt. Aan het Meer met zijne digte bevolking op eene zeer smalle oeverstreek is de landbouw eigenlijk tuinbouw, en in het Oberland wordt hij door den rotsbodem beperkt. Men verkrijgt er niet de helft van het benoodigde graan; daarentegen heeft men er een overvloed van ooft en uitmuntenden wijn, inzonderheid in Weinland (Neftenbacher), alsmede aan het Meer en in het dal der Limmat. Hoewel er voor de bosschen goed wordt gezorgd, leveren deze geen voldoenden voorraad hout, zoodat er veel hout en houtskool wordt ingevoerd. De veeteelt is er evenmin voldoende voor de bevolking, en de zwijnenfokkerij ook niet. Behalve pekkolen bij Küsznacht worden er geene delfstoffen aan den bodem ontrukt. Van groot belang zijn er de katoen- en de zijdefabrieken, — de eerste vooral in het Oberland, bepaaldelijk in de dalen der Tösz en der Aa en de tweede aan de oevers van het Meer. Omstreeks 40000 personen vinden hun onderhoud in de katoennijverheid. De zijde wordt er meestal uit de hand geweven, en de zijde-industrie heeft er zich sedert een drietal eeuwen allengs uitgebreid. Men vindt daarvan reeds sporen in de 14de eeuw. Zij is echter tot bloei gekomen door de Hervormden, die in 1555 uit Locarno verdreven en in dit canton opgenomen werden. Door hen werd ook de zijdeverwerij, de vervaardiging van fluweel en van zijden krip ingevoerd. Later (1685) bragten ook de Hugenoten er niet alleen vlijtige handen, maar ook nieuwe uitvindingen. In den jongsten tijd werden in Engeland de inkomende regten op de zijde opgeheven, en daardoor opende zich eene nieuwe en uitgebreide markt voor de vlijtige bewoners van dit canton. Toch ontstond er in de laatste jaren eene bedenkelijke crisis door de uitbreiding der weverij in Noord-Amerika. De uitvoer uit Zwitserland naar de Vereenigde Staten, welke nog in 1872 meer dan 40 millioen francs bedroeg, daalde in 1876 tot 26!/2 millioen. Aanzienlijk zijn voorts te Zürich de machinenfabrieken. Het oude etablissement, de Neumühle te Zürich, waar wel eens 1500 arbeiders werkzaam waren, heeft te Winterthür, de tweede stad van het canton, onderscheidene mededingers gevonden. Voorts heeft men er klokken- en lettergieterijen, papierfabrieken, zeep- en kaarsenfabrieken, fayencefabrieken enz. Met betrekking tot den handel is de stad Zürich niet alleen de voornaamste koopstad van oostelijk Zwitserland, maar het heeft zich tevens tot een handelscentrum, alsmede tot eene geldmarkt ontwikkeld. Deze stad, van ouds de politieke kern van het canton, bekleedt tevens de plaats van hoofdstad, terwijl zij met de beide nijvere oevers van het Meer als het ware eene dubbelstad vormt. Zij is het vereenigingspunt van onderscheidene spoorwegen, en ook het stoombootsverkeer is er van groot belang.

Het canton Zürich telt omstreeks 300000 inwoners, die bijna allen van Duitschen oorsprong zijn en de Protestantsche godsdienst belijden. Er zijn nog geen 20000 R. Katholieken en nog geen 600 Israëlieten. De bewoners des lands zijn zeer arbeidzaam, ordelijk, spaarzaam en verstandig, maar tevens aanmatigend en heerschzuchtig. Met betrekking tot het onderwijs bekleedt dit canton eene der eerste plaatsen onder zijne medecantons. Het werd in 1830 op eene voortreffelijke wijze georganiseerd en de toestand der onderwijzers is er veel beter dan ergens elders.

Het middelbaar onderwijs werd er naar eisch geregeld, en men heeft thans hiervoor omstreeks 100 leeraren met 2600 leerlingen, terwijl het lager onderwijs met 44000 leerlingen aan 600 onderwijzers is toevertrouwd. Ten behoeve van het hooger onderwijs heeft men er een gymnasium en eene industrieschool, — voorts de hoogere scholen te Winterthür ter voorbereiding voor het académisch onderwijs, eene veeartsenijschool, eene kweekschool van onderwijzers te Küsznacht, eene universiteit en eene polytechnische school, beide te Zürich, eene cantonnale technische school te Winterthür en een seminarium te Küsznacht. Wijders heeft men er eene landbouwschool, eene muziekschool, een blinden-instituut, met een doofstommen-instituut verbonden, krankzinnigengestichten, hospitalen enz. De openbare bibliotheken tellen er 312000 deelen; zij zijn grootendeels te Zürich.

De staatsinrigting in het canton Zürich is door de grondwetsherziening van 1867—1869 vernieuwd en verbeterd. De grondwet, den 18den April 1869 door het volk aangenomen, onderwerpt alle wetten en overeenkomsten, alsmede de besluiten der wetgevende vergadering aan de beslissing van het volk. Datzelfde is het geval met sommige posten op de begrooting, namelijk van zoodanige, die voor eens het bedrag van 250000 francs of bij jaarlijkschen terugkeer dat van 20000 francs overschrijden. Een aantal van 5000 stemgeregtigden bezit het initiatief, zoodat de Wetgevende Vergadering verpligt is, de hierdoor ingeleverde wetsontwerpen in behandeling te nemen en aan de beslissing van het volk te onderwerpen. Daarenboven is aan ieder het initiatief toegekend, bijaldien hij ondersteund wordt door een derde der leden van de Wetgevende Vergadering. Het volk benoemt zoowel de leden van deze Vergadering, alsmede die der uitvoerende magt bij regtstreeksche keuze. Die vergadering is de Cantonnale Raad, welke telkens na drie jaren in de kiesdistricten gekozen wordt, en wel op elk aantal van 1500 zielen één lid. De uitvoerende magt is desgelijks voor een driejarig tijdperk toevertrouwd aan een Regéringsraad van 7 leden.

Aan het hoofd der regtsbedeeling staat een hooggeregtshof van 9 leden, door den Cantonnalen Raad voor een tijdperk van 6 jaren gekozen. Politieke misdrijven en ook andere worden gevonnisd door eene regtbank van gezworenen. Het canton is verdeeld in 11 districten. In elk van deze heeft men een stadhouder als vertegenwoordiger van het uitvoerend bewind met een districtsraad. Voorts heeft men er eene districtsregtbank, districtsschoolopzieners enz. Wijders bestaat in het canton een Raad van opvoeding. De kerkgenootschappen zijn zelfstandig in de regeling van hunne zaken onder het toezigt van den Staat.

De stad Zürich (zie bijgaande afbeelding) ligt in een dal tusschen den Uetliberg en den Zürichberg aan beide zijden van de Limmat en bij de plek, waar deze het Meer verlaat, alsmede nabij den mond der Sihl. De Groote Stad, op den linker oever aan de helling van den Zürichberg gebouwd, heeft naauwe en steile straten, maar de Kleine Stad onderscheidt zich door breede straten en nieuwe wijken. Die beide zijn door vijf bruggen verbonden, en van deze is de nieuwe spoorwegbrug de onderste en de Münsterbrug de bovenste; van deze laatste heeft men een prachtig gezigt op het Meer en de met sneeuw bekroonde bergtoppen van den achtergrond. Iets meer naar beneden ziet men de can hout gebouwde Benedenste brug, de ooft- en groente markt der stad. Tot de merkwaardige gebouwen van Zürich behooren: de Groszmünster, eene eenvoudige, op pilaren rustende basalica uit de 11de en 12de eeuw, met twee onvoltooide, in 1779 met achthoekige kappen gedekte torens en merkwaardig in de geschiedenis als het tooneel der werkzaamheid van den hervormer Zwingli, — de Frauenmünster, een gebouw in spitsboogstijl uit de 13de eeuw, — de kerk der Augustijnen met fraaije altaarstukken , — de St. Pieterskerk, waar Lavater het woord verkondigde, — en de Predikheerenkerk, — voorts het sierlijke gebouw der meisjesschool, — het raadhuis, in 1699 gesticht, — de gerestaureerde Waterkerk met de stedelijke boekerij en het muséum van oudheden, — de schouwburg, — het casino, — het krankzinnigengesticht, — de universiteit, — de polytechnische school (zie bijgaande afbeelding), naar het ontwerp van Semper en Wolf in 1864 voltooid, met eene prachtige vestibule, een groot scheikundig laboratorium, eene verzameling voor natuurlijke historie enz. en met een heerlijk terras, vanwaar men een verrukkelijk uitzigt heeft over de stad, — het stadhuis, — het postkantoor, — en een ruim en sierlijk stationsgebouw. Zürich is de zetel van het cantonnaal bestuur, van verschillende geleerde genootschappen en van onderscheidene nuttige instellingen. De stad is het brandpunt van de nijverheid en den handel in het canton, ja in geheel oostelijk Zwitserland, en zelve in het bezit van talrijke werkplaatsen van nijverheid, alsmede van een groot aantal uitstekende inrigtingen van onderwijs. Men heeft er uitmuntende wandelplaatsen, bijv. nabij het stationsgebouw, met het standbeeld van den idyllendichter Geszner, de Hohe Promenade langs de voorstad Stadelhofen met het gedenkteeken van Nägeli, den botanischen tuin met de borstbeelden van Konrad Geszner en Decandolle, den Lindenhof, de Bauschanse aan het Meer (eene landingsplaats der stoombooten), den stadhuistuin met een paviljoen en de nieuwe bad-inrigting. Een verrukkelijk uitzigt geniet men op den Zürichberg en op den Uetli, welken Iaatsten men sedert 1875 langs een spoorweg bezoeken kan. Vele nijvere dorpen kan men als de voorsteden van Zürich beschouwen, zooals Unterstrasz (3000 inwoners), Oberstrasz (2700 inwoners), Fluntern (3000 inwoners), Hirslanden (2500 inwoners), Hottingen (4000 inwoners), Riesbach (7000 inwoners), Enge (3300 inwoners), Wiedikon (3000 inwoners), Auszersihl (7500 inwoners) en Wipkingen (1400 inwoners). Met deze voorsteden telt Zürich, schoon als afzonderlijke gemeente in het bezit van weinig meer dan 21000 zielen, meer dan 58000 inwoners.

Op de plaats, waar thans Zürich zich verheft, stond weleer de Romeinsche legerplaats Castrum Turicense, welke door Karel de Groote meermalen bewoond en verbouwd werd. Karel de Kale en Otto de Groote verleenden aan de stad vele voorregten. Zij behoorde in die dagen tot het hertogdom Zwaben. Reeds ten tijde van Hendrik IV erlangden de Zähringers de beschermvoogdij over Zürich, waar de abdij van Frauenmünster met de souvereiniteitsregten was bekleed. Keizer Frederik II verhief na den dood van Bertold V van Zähringen Zürich tot eene Rijksstad. Rudolf van Habsburg, die als veldoverste der stad Zürich bevel voerde over hare troepen in 1266 in den oorlog tegen den graaf van Ravensberg, terwijl de mannen van Zürich hem bij stand boden tegen Hendrik, bisschop van Basel, en tegen Ottokar, koning van Bohemen, schonk aan de burgers der stad het regt, dat zij voor geen vreemden regter behoefden te verschijnen.

Toch sloot Zürich reeds in 1291 een verbond met Schwyz en Uri, en nadat in 1336 de heerschappij der aanzienlijke geslachten door Rudolf Brun, die daarop burgemeester werd, ten val gebragt, het dertiental gilden met de constapels in de burgerschap opgenomen en eene zamenzwering van den adel door den Züricher Moordnacht (23 Februarij 1350) op een bloedige wijze vernietigd was, voegde zich Zürich door een eeuwig verbond met Uri, Schwyz, Unterwalden en Luzern (1 Mei 1351) bij het Eedgenootschap. De stad nam een belangrijk aandeel in alle volgende oorlogen, en toen hertog Frederik van Tyrol in 1415 op het concilie te Constanz (Kostnitz) in den ban werd gedaan, maakte zij zich meester van de Oostenrijksche bezittingen in Aargau en voegde ze bij haar gebied. Wegens de Toggenburger nalatenschap werd Zürich in een oorlog gewikkeld met Schwyz, en reeds was men bij Pfäfficon handgemeen geworden, toen eerstgenoemde zich aan de uitspraak der Eedgenooten onderwierp, zoodat Zürich niet alleen afstand moest doen van alle aanspraken op Toggenburg, maar ook nog gedeelten van zijn gebied aan Schwyz en Glarus afstaan (1440). Uit wrevel verbond het zich in 1442 met hertog Frederik van Oostenrijk tegen de Eedgenooten, die niet nalieten, het grondgebied van Zürich te verwoesten en met 5000 man tegen de stad Zürich te velde trokken. Tusschen het dorp Wiedikon en de kapél St. Jakob werd den 22sten Julij 1443 een slag geleverd, waarin de grijze burgemeester Stüszi van Zürich, toen hij de vlugtende scharen wilde tegenhouden, door de hand van een Züricher werd gedood. De stad werd in den zomer van 1444 door 20000 Eedgenooten gedurende 60 dagen belegerd en het land jarenlang geplunderd, totdat eindelijk den 13den Junij 1450 een verdrag tot stand kwam, waarbij Zürich het verbond met Oostenrijk opzeide en het verloren grondgebied herkreeg, terwijl Toggenburg aan een bloedverwant van den overleden Graaf, van den vrijheer van Raron werd toegewezen. In 1458 en 1460, toen Zürich aan hertog Siegmund van Oostenrijk de heerlijkheden in Thurgau ontrukte, alsmede in 1468 ontstonden op nieuw oorlogen tegen Oostenrijk, terwijl voorts de mannen van Zürich in 1474—1477 deelnamen aan de oorlogen der Zwitsers tegen Bourgondië, waarin de burgemeester van Zürich, Hans Waldmann, bij Murten den doorslag gaf aan de zegepraal, en later tegen keizer Maximiliaan, alsmede in 1512 tegen Milaan. Waldmann, die door zijne hardvochtigheid zich het ongenoegen op den hals had gehaald van de landbewoners aan het Meer, werd gedurende een oproer met zijne aanhangers gegrepen, gepijnigd en onthoofd (6 April 1459). Daarna beriepen zich overheid en ingezetenen van Zürich op de beslissing der Eedgenooten, en deze bragten tusschen de beide partijen eene eeuwige overeenkomst tot stand, met den naam van „Waldmannsche Spruch” bestempeld, waarbij aan de landlieden onderscheidene regten werden verleend. In 1518 maakte Ulrich Zwingli te Zürich een aanvang met de Hervorming. Daardoor ontstond in 1529 een oorlog tusschen Zürich en de R. Katholieke cantons Luzern, Uri, Schwyz, Unterwalden en Zug, waarin eerstgenoemde den llden October 1531 in den slag bij Kappel de nederlaag leed. Deze strijd om het geloof ontstond op nieuw in 1655, voorts in 1712 een tweede Toggenburger Oorlog, waarin Zürich door Bern werd bijgestaan. De Fransche Omwenteling vond ook weerklank in Zürich; bepaaldelijk verlangden de landlieden langs den oever van het Meer vrijheid van handel en nijverheid, gelijke bevoegdheid met de stedelingen tot het bekleeden van ambten en bedieningen, af koopbaarheid der grondpachten enz. De mannen van Zürich echter kwamen op den 5den Julij 1795 het brandpunt der beweging bezetten, het dorp Stafa, en straften de aanvoerders met gestrengheid. Eerst in 1798, toen de Franschen over de grenzen van Zwitserland trokken, gaf Zürich de toezegging, dat de grondwet ter gunste der landbewoners zou worden verbeterd, maar toen in 1799 de Oostenrijkers en Russen naderden, werd de voormalige regéringsvorm hersteld. Den 4den en 5den Juiij 1799 versloeg bij Zürich aartshertog Karel de Franschen onder Masséna, en deze laatste den 24sten September de RussischOostenrijksche troepen onder Korsakow, weshalve deze Zwitserland verlieten. Na het invoeren van de Fransche mediatie-acte van 1803 erlangde de aristocratische partij het overwigt in den Grooten Raad. Eene poging, in Maart 1804 beproefd, om in verzet te komen tegen de mediatie-regéring, werd met hulp van andere cantons verijdeld. In 1807 en 1813 was Zürich de hoofdplaats van het Eedgenootschap, en in 1814 verkreeg het eene nieuwe grondwet, waarin aan de stad een aanmerkelijk overwigt werd toegekend boven het land. De nieuwe Zwitsersche grondwet werd den 7den Augustus 1815 te Zürich bezworen, en de zitting van den Bondsraad bij afwisseling gehouden te Bern, Zürich en Luzern. Al voorloopster van eene staatkundige omwenteling verscheen de drukperswet van 1829, waardoor volledige vrijheid van drukpers werd toegestaan. Na de Fransche Omwenteling van 1830 riepen 31 leden van den Grooten Raad te Uster eene volksvergadering bijeen, welke bij den Kleinen Raad aanzoek deed om grondwetsherziening. De regéring moest toegeven, omdat haar de magt tot weerstand ontbrak, en eene tweede volksvergadering te Uster stelde de grondslagen vast van eene nieuwe grondwet, volgens welke de stad een derde en het land twee derden der leden van den Grooten Raad zouden kiezen, terwijl de zittingen van deze, openbaar zouden zijn. Toen werden vrijheid van drukpers, scheiding van regtsbedeeling en administratie, het regt van petitie en van vergadering, afschaffing der gilden en volkomene gelijkheid van alle staatsburgers voor de wet in de herziene grondwet van 20 Maart 1831 gewaarborgd. Na dien tijd schreed Zürich rustig voorwaarts op den weg van verbeterde wetgeving en staatsinrigting. Daarentegen zochten de godsdienstleeraars, inzonderheid in de gemeenten aan het Meer, het volk op te rokkenen door de regéring van onchristelijke bedoelingen te beschuldigen, en toen in 1839 David Strausz als hoogleeraar aan de universiteit te Zürich beroepen werd, ontstond er een geloofscomité en werden adressen aan de regéring gezonden, waarin men de vernietiging eischte van dat beroep en de afschaffing van onderscheidene nieuwe zaken op het gebied van school en kerk, en toen de regéring weifelde, barstte den 6den September een opstand uit, de zoogenaamde „Züriputsch”, waarbij duizende boeren, onder aanvoering van den godsdienstleeraar Hirzel, onder het zingen van geestelijke liederen en met zeisen en stokken gewapend, Zürich binnentrokken. De regéring nam haar ontslag, en de conservatief-liberale partij, met den staatsraad Bluntschli aan het hoofd, kreeg het gezag in handen, evenwel niet voor langen tijd. Bij de verkiezingen van 1845 erlangden de radicalen de meerderheid, en twee cantonsburgers, Zehnder en Furrer, werden burgemeesters. Deze laatste, in 1847 tot lid van den Bondraad benoemd, werd opgevolgd door den regéringspresident Escher. Bij de beraadslagingen over het toelaten der Jezuïeten voegde zich Zürich bij de radicale cantons en schaarde zich in de Sonderbundsoorlog aan de zijde der liberalen. Door de nieuwe grondwet van het Eedgenootschap van 1848 verloor Zürich zijn rang als bondsresidentie. Op den lsten Mei 1851 werd het 500-jarig gedenkfeest der toetreding van Zürich tot het Zwitsersche Eedgenootschap met luister gevierd. Sedert den 6denAugustus 1859 hadden er tusschen Oostenrijk, Frankrijk en Sardinië onderhandelingen plaats over den voorloopigen Vrede van Villafranca, waardoor den 17den October daaraanvolgende een definitieve vrede tot stand kwam. De vrijzinnige rigting van het bestuur werd bij elke nieuwe verkiezing gehandhaafd. In 1864 deed de Regéringsraad het voorstel tot eene geheele herziening der grondwet, maar de Groote Raad besloot in Januarij 1865, dat het b{j eene gedeeltelijke herziening zou blijven. Deze kwam na eene beraadslaging van slechts twee dagen den lsten September 1865 tot stand en bepaalde zich hoofdzakelijk tot de instelling van handelsregtbanken en tot de invoering van regtstreeksche in plaats van trapsgewijze districtsverkiezingen. Daarmede echter was de radicale partij geenszins tevreden, en sedert 1867 ontstond onder de leiding van F. Locher eene nieuwe beweging ter gunste van eene herziening der geheele grondwet, waardoor de laatste overblijfselen van de trapsgewijze verkiezingen zouden verdwijnen. Er werden volksvergaderingen gehouden, onderteekenaars van adressen verzameld, en onder den invloed van deze beweging nam de Groote Raad in December 1867 het besluit, om aan het verlangen van omstreeks 26000 stembevoegde burgers te voldoen en de benoeming van eene commissie tot het herzien der grondwet aan de "beslissing van het volk te onderwerpen. Dit gebeurde tegen het einde van Januarij 1868. Het benoemen der commissie geschiedde in Maart, en de benoemingen hadden plaats in democratischen geest. Zij leverde de tegenwoordige democratische grondwet, welke den 18den April door het volk aangenomen werd met 35000 tegen 22000 stemmen. Voorts werden den 9den Mei de nieuwe bestuursleden gekozen, waarbij de democratische partij eene beslissende overwinning behaalde. De stemming van het volk over de wetten had plaats zonder eenige stoornis. Wijders werd den 19den April 1874 te Zürich de nieuwe Bondsgrondwet met eene groote meerderheid aangenomen. De nieuwe verkiezingen voor den cantonsraad in 1878 waren minder gunstig voor de radicalen, daar deze door den aanleg van spoorwegen den Staat met groote lasten hadden bezwaard. In dat jaar werd dan ook het subsidie voor den St. Gotthardspoorweg geweigerd, hetwelk echter niet verhinderde, dat dit reuzenwerk met goed gevolg werd voortgezet. Toen men eindelijk in 1879 besloot, de doodstraf in Zwitserland te herstellen, behoorde Zürich onder de tegenstemmende cantons.

< >