Semper. Onder dezen naam vermelden wij:
Gottfried Semper, een verdienstelijk Duitsch bouwkundige, geboren te Altona den 29sten November 1803. Hij bezocht van 1822—1825 de universiteit te Göttingen, oefende zich daarop te München, Regensburg en Parijs in de bouwkunde en volbragt eene reis in Italië, Sicilië en Griekenland, waarna hij zijne geschriften: „Bemerkungen über bemalte Architectur und Plastik by den Alten (1834)” en „Die Anwendung der Farben in der Architektur und Plastik (1836)” in het licht zond. In 1832 keerde hij terug naar Berlijn, en werd in 1834 professor in de bouwkunde aan de académie te Dresden. Hij versierde hier het kabinet van oudheden volgens zijne theorie over de vereeniging der schilderkunst met de bouwkunst; — voorts deed hij er den grootschen Hofschouwburg verrijzen, de synagoge, waarbij hij Byzantijsche en Moorsche sieraden bezigde, het nieuwe hospitaal voor vrouwen en het nieuwe muséum. In 1849 moest hij wegens medepligtigheid aan de volksbeweging de wijk nemen, zoodat hij zich eerst naar Parijs begaf en toen naar Engeland, waar hij geplaatst werd aan de Koninklijke Académie. In 1853 vertrok hij als directeur der afdeeling voor bouwkunde naar de polytechnische school te Zürich en was er als leeraar en kunstenaar ijverig werkzaam. Hij stichtte het grootsche gebouw voor de polytechnische school aldaar, alsmede de sterrewacht, — voorts het raadhuis te Winterthür.
Zijne ontwerpen voor een schouwburg te Rio de Janeiro en voor een operagebouw te München werden niet uitgevoerd; daarentegen stichtte hij een nieuwen schouwburg te Dresden, nadat de oude in 1869 eene prooi der vlammen was geworden. In 1871 werd hij naar Weenen geroepen, om den opbouw van den Burg en van de daarmede verbondene muséa en schouwburg te besturen. Daarbij werd Hasenauer hem toegevoegd. Later begaf hij zich naar Rome en overleed aldaar den 15den Mei 1879. Hij was een ijverig aanhanger van den renaissance-stijl, en zijne gebouwen onderscheiden zich zoowel door de harmonie van het geheel als door de keurige evenredigheid der deelen. Van zijne geschriften vermelden wij nog: „Die vier Elemente der Baukunst (1851)”, — „Ueber Polychromie und ihren Ursprung (1851)”, — „Wissenschaft, Industrie und Kunst (1852)”, — „Der Stil in den technischen und tektonichens Künsten (1860-1863, 2 dln)”.
Karl Semper, een verdienstelijk natuurkundige, geboren den 6den Julij 1832 te Altona. Hij bezocht in 1848 het marine-instituut te Kiel, nam in 1850 als artillerist deel aan den Deenschen oorlog, begaf zich voorts naar de polytechnische school te Hannover, studeerde te Würzburg in de zoölogie, volbragt eene reis door Denemarken, Frankrijk, Spanje, België en Nederland, begaf zich in 1858 naar Manila, vertoefde van 1859—1861 op de Philippijnsche Eilanden, bezocht in 1862 de Palaoe-eilanden, in 1864 Mindanao en keerde in 1865 over China, Ceylon en Suëz naar Europa terug. In 1866 vestigde hij zich te Würzburg als privaatdocent in de zoölogie, werd er in 1868 hoogleeraar in die wetenschap en in de ontleedkunde, en belastte zich in 1872 met het bestuur van het pas gesticht zoölogisch-anatomisch instituut. Hij schreef: „Die Philippinen und ihre Bewohner (1869)", — „Die Palauinseln (1873)”, — „Reisen im Archipel der Philippinen (1867—1872, 3 dln)”, — „Entwickelungsgeschichte der Ampullaria polita nebst Mittheilungen über die Entwickelungsgeschichte einiger anderen Gastropoden aus den Tropen (Utrecht, 1862)”, — en „Die Verwantschaftsbeziehungen der gegliederten Thiere (1875)”. Ook geeft hij de „Arbeiten aus den zoölogisch-zoötomischen Institut in Würzburg” in het licht, terwijl hij in 1877 in een „Offenen Brief” als tegenstander van Häckel optrad.